Technische wijzigingen BTIV

Reactie

Naam Mooiland (SMJ van den Bergh)
Plaats Ede
Datum 22 december 2015

Vraag1

Wat is uw reactie op de voorgestelde wijzigingen in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting?
In de aanvulling op het BTIV die nu ter consultatie is voorgelegd, is een verduidelijking opgenomen van dat wat onder de definitie van leefbaarheidskosten moet worden meegerekend voor de €125-norm. De wetgever gaat er daarbij vanuit dat alle personeelskosten gerelateerd aan leefbaarheid moeten worden meegerekend binnen deze norm.

Het is verwonderlijk dat alle aan leefbaarheid gerelateerde personeelskosten binnen deze norm meegerekend zouden moeten worden. In de parlementaire stukken omtrent de nieuwe Woningwet is dat in ieder geval niet expliciet gemaakt. De Tweede Kamer heeft bovendien bij de wetsbehandeling het normbedrag verhoogd van €100 naar € 125. De onderbouwing voor die verhoging was een rapport waarin de definitie van leefbaarheidskosten uit de dVi van 2013 leidend was. In die definitie was zeker geen sprake van het meerekenen van alle personeelskosten aangaande leefbaarheid.

Zeer recent is in de Tweede Kamer de motie van het lid Bashir (30 136, nr. 45) aangenomen, die oproept bij de invulling van de leefbaarheidsnorm nadrukkelijk aan te sluiten bij de definitie die voor de dVi 2013 is gebruikt. Mooiland onderschrijft het belang van deze motie van het lid Bashir. Het meerekenen van de personeelslasten binnen deze leefbaarheidsnorm leidt tot een onwerkbare situatie, waarbij bovendien veel corporaties flink moeten korten op hun activiteiten op het terrein van overlastpreventie en het bevorderen van schoon-heel-veilig. Daar komt nog bij dat de komende tijd de kosten op het terrein van overlastpreventie naar verwachting juist toe zullen nemen als gevolg van het feit dat corporaties steeds meer mensen huisvesten die specifieke woonbegeleiding nodig hebben. Op deze wijze wordt de norm onnodig knellend.

Ter illustratie: Mooiland heeft vanwege het sterk verspreide bezit over heel Nederland vaak in wijken een beperktere sociaal-maatschappelijke rol dan de meeste corporaties. In verslagjaar 2013 gaf Mooiland derhalve 45 euro per sociale huurwoning uit aan leefbaarheidskosten (landelijk gemiddelde 106 euro). Eerste berekeningen tonen aan dat indien alle personeelskosten gerelateerd aan leefbaarheid en overlastbestrijding meegerekend moeten worden, echter ook Mooiland zeer dicht tegen de grens van 125 euro aan leefbaarheidskosten per sociale huurwoningen aan zit. Voor corporaties die in 2013 meer uitgaven aan leefbaarheid hadden, kunnen wij ons voorstellen dat de norm inclusief personeelslasten nog veel knellender is.

Vraag2

Op welke manier zou het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting beter uitvoerbaar gemaakt kunnen worden?
Door met betrekking tot de norm voor leefbaarheidskosten aan te sluiten bij de definitie daarvan uit de dVi van 2013 en dus niet de personeelskosten mee te rekenen.

Tot slot in dit kader nog een losse opmerking over de verruiming van de mogelijkheden voor het verrichten van diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering voor dochterondernemingen en voor andere toegelaten instellingen (onderdeel S, Veegwet Wonen): Deze verruiming zien wij als een stap in de goede richting en moedigen wij daarom van harte aan. Het is hiermee echter nog steeds niet mogelijk om woningbeheer (incl. onderhoud) voor andere toegelaten instellingen te verrichten. Dit is alleen mogelijk via een VOF- of CV-constructie. De meerwaarde van een dergelijke constructie zien wij echter niet. Dit is niet meer of minder dan transparant en als het gaat om het afdekken van risico’s is een goede beheerovereenkomst in vrijwel alle gevallen afdoende. De extra administratieve last om hiervoor VOF’s of CV’s in het leven te roepen staat niet in verhouding tot de beperkte meerwaarde van een dergelijke constructie. Wij pleiten er daarom voor om het nieuw toe te voegen artikel 45, tweede lid, sub j nog iets te verruimen en naast administratie en bedrijfsvoering ook het beheer voor andere toegelaten instellingen en eigen dochterondernemingen als mogelijkheid in stand te houden.