Klimaatplan en INEK

Reactie

Naam KEK - Klimaat en Energie Koepel voor young professionals (Voorzitter KEK T.J. Dekker)
Plaats Amsterdam
Datum 5 oktober 2019

Vraag1

- Algemeen -

Het centrale doel in het klimaatbeleid, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, raakt aan het leven van alledag. Zo gaan we onze huizen anders verwarmen en gebruiken we andere vormen van energie. De transitie is daarom in de eerste plaats een maatschappelijke transitie. Burgers en bedrijven staan voor een reeks beslissingen die van invloed zijn op hoe we wonen, ons verplaatsen, wat we eten, de producten die we kopen, hoe we ons geld verdienen. Iedereen kan dus bijdragen aan de transitie. De overheid wil burgers en bedrijven hierbij zoveel mogelijk ondersteunen.

Vraag 1a: Wat zijn volgens u de belangrijkste aandachtspunten bij de uitvoering van het klimaatbeleid?

Vraag 1b: Hoe kijkt u aan tegen de rollen van verschillende partijen in de transitie (burgers, bedrijven, overheid, kennisinstellingen, NGO’s, etc.)?

1a : De belangrijkste aandachtspunten voor KEK en vanuit het perspectief van young professionals:
1. De duurzame keuze moet het meest aantrekkelijk zijn;
2. Focus op het lange termijn doel van 2050: we moeten toekomstbestendige maatregelen nemen;
3. Duurzaamheid als basis in het onderwijs; jong geleerd is oud gedaan;
4. Zorg voor een inclusieve transitie; de transitie is een gedeelde verantwoordelijkheid:
5. De circulaire economie speelt een sleutelrol in een klimaatneutrale samenleving;
6. Cross-sectoraal werken in cruciaal: alleen dan komen we tot versnelling;
7. Elke sector doet mee aan CO2-reductie en zorgt voor transparantie in de keten;
8. Behoud van natuur en biodiversiteit en het herstel van het ecosysteem moet meer aandacht krijgen;
9. Vertel een eerlijk verhaal over de risico's en de mogelijkheden van de transitie, met een toekomst- en handelingsperspectief;
10. Verantwoording afleggen in cruciaal; Openheid en transparantie over wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de klimaatplannen, met een stok achter de deur.

1b: De energietransitie is één van de grootste opgaven die de samenleving de laatste decennia zal doormaken. Hiervoor wordt van alle verschillende partijen in Nederland verwacht. Voor KEK verwacht van de volgende partijen:
Overheid: het kader stellen waarin de energietransitie kan plaats vinden door: het stellen van heldere doelen, het aanpassen van de benodigde wet en regelgeving en de bewustwording vergroten bij burger en ondernemers.
Kennisinstellingen: De inhoudelijke onderbouwing van systeemkeuzes verzorgen en onderzoek verrichten naar de meest optimale (technische) oplossingen.
NGO's: het blijven aanspreken van bedrijven en particulieren op hun verantwoordelijkheid en hun impact op klimaatverandering.
Bedrijven: Marktproposities in de ontwikkelen om de energietransitie mogelijk te maken voor burgers en ondernemers. Daarnaast zelfregulering toepassen om als sector energie en grondstoffen te besparen.
Burgers: het initiatief nemen om zelf in actie te komen om de eigen impact te verkleinen op het gebied van energieverbruik, vervoer, voedsel en consumptie. Daarnaast het verenigen van burgers om collectief voor oplossingen te zorgen.

Vraag2

- Strategie voor de lange termijn -

Het Klimaatplan en het INEK beschrijven het beleid voor de periode 2021-2030. Dat is er vooral op gericht om in 2030 -49% reductie t.o.v. 1990 te realiseren. Diverse maatregelen zullen ook bijdragen aan verdergaande reducties in de periode na 2030. Daarnaast zal aanvullend beleid voor de lange termijn nodig zijn. Dat beleid zal bovendien rekening moeten houden met toekomstige ontwikkelingen die ons voor nieuwe uitdagingen kunnen stellen. Daarom is een langetermijnoriëntatie in het beleid van belang. Het betreft ontwikkelingen en maatregelen op terreinen als technologie, sociale aspecten, financieel-economisch en de relatie met ander beleid. Enkele voorbeelden zijn de rol van hernieuwbaar gas, de ontwikkeling van gedrag, de prikkels die passend zijn om het bedrijfsleven klimaatvriendelijker te maken en hoe rekening kan worden gehouden met biodiversiteit.

Vraag 2: Welke onderwerpen (en uitdagingen) verdienen volgens u bijzondere aandacht van het klimaatbeleid met het oog op de periode 2030-2050 en waarom?
In de periode van 2020 tot 2030 zal de focus voornamelijk liggen op het leren, verkennen, keuzes maken, wetgeving aanpassen en een sociale transitie maken in de hoofden van de burger.
In de periode van 2030 tot 2050 zal de focus moeten gaan liggen op het daadwerkelijk uitvoeren van de gemaakte plannen. Met heldere doelstellingen, doelgerichte wetgeving, bedrijven met juiste marktproposities, investeringsplannen, burgerinitiatieven zal in die periode de grootste deel van de transitie plaats vinden. Echter zal in die periode ook de knelpunten aan het licht komen, zoals burgers met de smalle beurs die gedwongen worden om investeringen te doen op alle gebieden (wonen, vervoer, voedsel en consumptie). Maar ook bedrijven en industrie de pijn zal voelen
Daarnaast zal de periode van 2030 - 2050 ook de focus hebben op de volledige integratie van circulaire economie, gebruik van grondstoffen en een volledige grootschalige recycle markt zal zich ontwikkelen. De focus op biodiversiteit heeft een vlucht genomen en is een standaard onderdeel van onze economie geworden.
Al laatste hoopt KEK dat theorie zoals de donut economie en fiscale vergroening (belastingverschuiving van arbeid naar grondstoffen) verder worden doorgevoerd en in de praktijk worden gebracht.

Vraag3

- Samenwerking met andere landen -

Alle Europese lidstaten stellen, net als Nederland, een plan op (INEK) waarmee ze inzicht bieden in hun energie- en klimaatbeleid voor de periode 2021 tot en met 2030. Deze plannen vormen een instrument om het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten onderling beter af te stemmen. Op een aantal onderwerpen werkt Nederland nauw samen met de buurlanden of met andere Europese lidstaten. Een aantal voorbeelden van samenwerking zijn:
• Het Nederlandse elektriciteitsnet is verbonden met de netwerken van andere West-Europese landen. Dit maakt internationaal transport van elektriciteit makkelijker, efficiënter en goedkoper. Voor gebruikers resulteert dit in lagere kosten en een hogere leveringszekerheid: de zekerheid dat er altijd elektriciteit uit het stopcontact komt.
• Met landen aan de Noordzee aan de ontwikkeling van windenergie op zee in internationale wateren.
• Nederland werkt in EU programma’s met andere regio’s, steden en lidstaten aan nieuwe innovatieve projecten, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaam vervoer en slimme elektriciteitsnetten die vraag en aanbod van elektriciteit slim aan elkaar kunnen koppelen

Vraag 3a: Waar zou volgens u de samenwerking met andere lidstaten op gericht moeten zijn? Wat vraagt om samenwerking op Europees niveau en wat zou een plek moeten krijgen in samenwerking met (een kopgroep van) gelijkgestemde lidstaten?

Vraag 3b: Wat kunt u zelf bijdragen, en welke ondersteuningsbehoefte heeft u?
De samenwerking in de EU moet gericht zijn om op Europees niveau het kader te stellen waarin de lidstaten zelf doelstellingen kunnen formuleren. Alleen door samen te werken, doelen te stellen en lidstaten hierop af te rekenen kan er op Europees niveau succes behaalt worden. Immers hebben broeikasgassen geen grenzen en zal klimaatakkoord ons allen treffen.

Vraag4

- De verduurzaming van de gebouwde omgeving -

Woningen en andere gebouwen, zoals kantoren en scholen, gaan de komende 30 jaar verduurzamen. Dat betekent onder andere dat we niet meer op gas koken maar via inductie, en dat we onze huizen in de toekomst verwarmen via elektriciteit of duurzaam gas. Dat gaat geleidelijk en start in de wijken waar het aardgasnet vervangen moet worden, of waar aardgas nu al kosteneffectief vervangen kan worden door duurzame warmte, elektriciteit of duurzaam gas. Gemeenten voeren hierover de regie.

Tegelijk stimuleren we individuele woningeigenaren, verhuurders van woningen en eigenaren van andere gebouwen, zoals kantoren, nu al te starten met energiebesparende maatregelen, door op natuurlijke momenten van verbouwing of vervanging van de cv-ketel te kiezen voor isolatie en duurzamere verwarmingsopties. Tot 2030 zijn er subsidiemiddelen beschikbaar voor isolatie en warmte-installaties. De energiebelasting wordt aangepast zodat een sterkere prikkel ontstaat om te verduurzamen doordat investeringen in verduurzaming zich sneller terugverdienen. Voor individuele woningeigenaren zal het kabinet een breed palet aan aantrekkelijke financieringsmogelijkheden beschikbaar maken, waaronder gebouwgebonden financiering en een warmtefonds met aantrekkelijke voorfinanciering voor iedereen (ook voor degenen die nu geen financieringsmogelijkheden hebben).

Corporaties gaan afspraken maken over tussendoelen in 2030. Er worden een standaard en streefwaarden ontwikkeld om woningeigenaren en verhuurders handelingsperspectief te bieden.
Om ervoor te zorgen dat de energiekosten van meer huishoudens lager worden of niet onevenredig hard stijgen, moeten we ervoor zorgen dat het verduurzamen van woningen goedkoper wordt. Door de bij de Bouwagenda aangesloten partijen wordt de komende jaren gewerkt aan een kostenreductie van de verduurzaming van 20 tot 40%. Ter ondersteuning hiervan is inmiddels een ambitieus innovatie- en opschalingsprogramma gestart en het Bouw Techniek en Innovatie Centrum opgericht. Voor de gebouwen als kantoren, scholen en zorginstellingen komt er een streefdoel voor 2030 en een eindnorm in 2050. In routekaarten geven grote gebouweigenaren aan hoe ze toewerken naar het streefdoel en de eindnorm. De afspraken over de gebouwde omgeving vormen zo een samenhangend geheel.

Vraag 4: Welke aanvullende ideeën heeft u om de gebouwde omgeving te verduurzamen? En wat kunt u daar zelf aan bijdragen?
1. Gebruik de kracht van het collectief. Stimuleer burger en ondernemers initiatieven die gezamenlijke energie willen opwekken of besparen. Voornamelijk in de opstartfase en het verder ontwikkelen kunnen bedrijven en overheid beter samenwerken.
2. Zorg voor heldere doelstellingen voor al het vastgoed, zowel woningen, maatschappelijk en zakelijk vastgoed. Hiermee bedoelen wij bijvoorbeeld voor woningen een bepaalde minimale isolatiegraad voor woningen in 2030 of een minimaal energieverbruik per m2 voor zakelijk vastgoed.
3. Stimuleer circulair bouwen en renoveren. De bouwsector is verantwoordelijk voor een groot deel van de afvalstromen. Door slim gebruik te maken van reststromen, gebruikte componenten kan een hoop energie bespaart worden. De juiste richting insturen en een heldere definitie is nodig vanuit de overheid.
4. Betrek alle burgers en ondernemers bij de plannen. Zonder burgerparticipatie zal de energietransitie geen vlucht maken.
5. Ga uit van de meest economische en efficiëntste oplossing om zoveel mogelijk CO2 uitstoot te verminderen. De focus op aardgas vrij is hierbij niet altijd de beste oplossing.

Vraag5

- De klimaatopgave in de landbouw -

In 2050 is de wereldbevolking gegroeid tot zo’n 9,5 miljard mensen. Om de aarde niet uit te putten, moeten we anders gaan consumeren en produceren. Een omschakeling is nodig waarin niet druk op de kostprijs van producten leidend is maar het streven naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen en vermindering van de druk op onze leefomgeving. Dat betekent ook een andere inrichting van onze landbouw en landgebruik, zodat grondstoffen en hulpbronnen op een duurzame manier worden gewonnen en optimaal worden benut. Om tot zo’n circulair en klimaatneutraal landbouwsysteem te komen, hebben we een samenhangende aanpak nodig. De kabinetsvisie ‘Waardevol en verbonden’ en het realisatieplan van die visie bieden hiervoor een kader. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een betere verbinding tussen landbouw en natuur, een lager gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen en een beter verdienvermogen voor duurzaam werkende ondernemers. In het Klimaatakkoord zijn concrete maatregelen afgesproken die verbonden zijn met de kabinetsvisie. Boeren, tuinders, bedrijven en andere partijen in en rond landbouw en landgebruik staan nu voor de uitdaging om deze activiteiten in samenhang uit te voeren.

Vraag 5: Welke praktische ideeën heeft u om zoveel mogelijk samenhang aan te brengen tussen de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en de visie Waardevol en Verbonden?
1. Veehouderij: Een boer zou financieel voor andere waarden vergoed moeten worden. Zorg ervoor dat er via economische principes het juiste wordt gestimuleerd. Wanneer een boer het verlies in productie of een kostprijsverhogende maatregel terugverdient en het meer oplevert dat dit niet doen, doen ze het. Dit geldt overigens ook voor de akkerbouw en andere sectoren.

2. Veehouderij rondom Natura2000 - gebieden: Hier zal het doorrekenen van het saldo moeten worden meegenomen. Als het voor een boer uit kan dat hij/zij minder dieren houdt en dat het financieel uit kan, omdat dit wordt gecompenseerd elders in de balans. Dan zien wij hier kansen. Het moet dan nog bij de ondernemer passen. Er zullen daar een aantal uitdagende cases opdoemen, maar ben helder in wat het lange termijn plan is en spar daarover met de ondernemers voordat het in beton is gegoten.

3.Veenweidegebieden
Met de ondernemers zou verkend kunnen worden welke mogelijkheden zij zien voor het land wanneer het water in de veenweidegebieden hoger komt te staan. De uitstoot van een dergelijk gebied is dermate hoog dat hier serieus naar gekeken moet worden. Het is wel van belang dat de boeren in kwestie worden gehoord, echter is er ook een landsbelang. Dit maakt dit een heel uitzonderlijk en uitdagend onderwerp.

4. Landbouwbodems en vollegrondstofsteelt: Verlaging van gebruik van grondstoffen door te richten op optimalisatie van het natuurlijke systeem. Zorg ervoor dat vanuit ecologische principes zaken worden ingericht, dat daarop technologie wordt ontwikkeld. Verbind innovatie tussen biologie en hightech voor voedsel. Op weg naar techno-ecologische landbouw. Hier zit nog een grote kennisachterstand bij veel boeren (en zeker bij consumenten): wat is de natuur, hoe werkt de natuur en hoe leven we samen met de natuur, zodat we daar de vruchten van plukken (letterlijk!). Daar zou extra focus op moeten komen.

5.Glastuinbouw: In een circulaire kas worden, zo efficiënt mogelijk, voedselgewassen en sierproducten geteeld zonder emissies naar bodem, water en lucht, wordt zo min mogelijk water gebruikt en wordt zo veel mogelijk klimaatneutraal geproduceerd. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van aardwarmte en restwarmte uit andere sectoren. CO2 (meststof voor planten) wordt uit de lucht gehaald of afgevangen door industrie en hergebruikt in de kas

Vraag6

- Participatie bij duurzame elektriciteitsopwekking -

Het kabinet vindt het van belang dat burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Met ‘participatie’ worden meerdere dingen bedoeld. Het gaat over het goed betrekken van burgers en bedrijven bij het maken van plannen voor zonne- en windparken, en bij het bouwen van de parken. Dat betekent onder andere dat mensen goed geïnformeerd worden, dat zij ideeën en suggesties kunnen aandragen, kunnen meedenken, en kunnen laten weten wat ze van de plannen vinden. Participatie bij zonne- en windenergie gaat ook over financiële participatie; wanneer bijvoorbeeld burgers, bedrijven of coöperaties geld investeren in een project en/of opbrengsten van een project ontvangen, bijvoorbeeld door uitkering van winst of via een omgevingsfonds voor de gemeenschap.

Op dit moment verzamelen overheden, bedrijven en andere organisaties kennis over hoe burgers en bedrijven kunnen participeren in zonne- en windparken. Dit wordt onder andere opgeschreven in een zogenaamde ‘handreiking’ over participatie in energieprojecten.

Vraag 6: Op welke manier(en) zou u willen participeren in zonne- en windenenergieprojecten en wat vindt u hierbij belangrijk? U kunt hierbij denken aan bovengenoemde voorbeelden, maar ook aan andere vormen van participatie.
Als KEK willen wij niet participeren in zonne- en windenenergieprojecten, maar is groot voorstander van burger participatie en collectieve oplossingen voor klimaatproblemen.

Vraag7

- Het stimuleren van elektrische voertuigen -

Om de klimaatimpact van de manier waarop we ons vervoeren te verlagen is een verschuiving nodig naar schone vormen van mobiliteit. Voor autoverkeer zijn elektrische voertuigen, aangedreven door duurzaam opgewekte elektriciteit, hard nodig voor die verschuiving. Het kabinet wil daarom de aanschaf van elektrische voertuigen stimuleren, als ook het leasen van elektrische auto’s. Dit geldt voor personen-, bestel- en vrachtauto’s. Daarvoor stelt de overheid subsidies beschikbaar.

Vraag 7a: Waar dient het kabinet rekening mee te houden bij de vormgeving van deze subsidies?

Voor de stimulering van elektrische auto’s onderzoekt het kabinet een subsidie bij de aankoop van een nieuwe of tweedehands elektrische personenauto, het verstrekken van laadtegoed en een subsidie voor een laadpaal en/of batterijgarantie.

Vraag 7b: Wat vindt u van deze instrumenten? Zijn er nog andere manieren om de aankoop van een elektrische auto aantrekkelijk te maken?

Vraag 7c: Wilt u nog andere overwegingen aan het kabinet meegeven voor de uitvoering van het klimaatbeleid voor mobiliteit?

-

Vraag8

- De bijdrage van circulaire economie aan de klimaatopgave -

Voor het klimaatvraagstuk maakt het niet uit of de emissies en emissiereducties binnen of buiten Nederland plaatsvinden. Internationaal is afgesproken dat de uitstoot van broeikasgassen wordt gemonitord op de plaats waar de emissies plaatsvinden. Dit wordt ook wel de “schoorsteenbenadering” genoemd. Er kunnen zich situaties voordoen waar het reduceren van emissies aan de schoorsteen resulteert in hogere (of lagere) emissies elders in de (internationale) productieketen. De schoorsteenbenadering houdt dus geen rekening met emissies die bepaalde activiteiten elders veroorzaken of voorkomen.

Hoewel de schoorsteenbenadering emissies elders in de keten buiten beschouwing laat, is deze aanpak nodig om nationale emissies onderling te kunnen vergelijken, en af te zetten tegen het doelbereik. Voor de nationale doelstelling van 49% CO2-reductie wordt daarom alleen naar nationale CO2-reductie gekeken. Omdat circulaire maatregelen gericht zijn op het sluiten van grondstofketens, vinden de CO2 effecten van deze maatregelen vaak plaats op verschillende plekken in een (internationale) productieketen. Om de kosten van de transitie voor de Nederlandse burger laag te houden, is het kabinet op zoek naar circulaire maatregelen die potentieel hebben om (vooral) in Nederland veel CO2 te reduceren.

Vraag 8: Welke circulaire diensten of concepten kunnen volgens u positief bijdragen aan het kostenefficiënt reduceren van CO2 op het Nederlandse grondgebied?
1. Donut economie: is een economisch model dat economische welvaart meet door te kijken naar de realisatie van een sociaal fundament zonder het overschrijden van ecologische plafonds. Simpel gezegd is het doel om de behoeftes van iedereen te realiseren binnen de draagkracht van de Aarde. De naam 'donut' is ontleend aan de vorm van het diagram: een cirkel met een gat in het midden. Het gat van het model geeft weer hoeveel mensen geen toegang hebben tot basisbenodigdheden als gezondheidszorg, onderwijs, en huisvesting. De korst geeft weer in hoeverre de ecologische plafonds (planetaire grenzen), waarvan leven afhankelijk is, worden overschreden. Volgens het model is een economie welvarend als alle twaalf elementen van het sociale fundament worden gehaald zonder een ecologisch plafond te overschrijden. Deze situatie wordt in het model beschreven als 'de veilige en rechtvaardige ruimte voor de mensheid'.

2. Ex’tax: fiscale vergroening door een verschuiving van belasting van arbeid naar grondstoffen, materialen en afval.
In ons huidige belastingstelsel wordt arbeid zwaar belast. In Europa komt meer dan de helft van de totale belastinginkomsten uit arbeid. Energie en transportbelastingen zijn goed voor 6% en lasten op grondstoffen vormen slechts 0,3% van de totale belastinginkomsten. Maar wat belast wordt vermijden we. Denk aan de belasting van 5 cent op plastic tasjes die de staat Washington in 2010 invoerde. Binnen een maand daalde het gebruik van 22,5 miljoen naar 3 miljoen tasjes. Arbeid in Nederland is duur. Het kost een werkgever bijna twee keer zoveel om iemand in dienst te nemen dan dat de werknemer aan netto-loon ontvangt. Als arbeid schaars zou zijn, zou dit een logische inrichting van het belastingstelsel zijn. Echter Nederland kent bijna 700.000 werklozen. Grondstoffen, zoals water, CO2 en metalen daarentegen worden niet of nauwelijks belast. Deze prijssignalen zorgen er dus voor dat bijvoorbeeld het introduceren van duurzame producten en diensten een moeizame strijd is. Bovendien bemoeilijken hoge arbeidskosten reparatie, recycling, R&D en het gebruik van business modellen die nodig zijn voor het stimuleren van een circulaire economie.

Vraag9

- De ruimtelijke inpassing van de energietransitie -

De transitie brengt veranderingen mee in de fysieke leefomgeving. Een duurzaam energiesysteem vergt meer ruimte dan een fossiel systeem. Deze ruimte is in Nederland – waar elke vierkante meter al een (of meerdere) bestemming(en) heeft – niet vanzelfsprekend. Een goede ruimtelijke aanpak van de transitie, inclusief het maken van (soms ingrijpende) ruimtelijke keuzen, is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van de klimaatdoelstellingen.

Vraag 9: Op welke wijze denkt u dat het draagvlak voor de ruimtelijke inpassing van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen vergroot kan worden?
De overheden zou zich meer moeten inspannen om betrokkenheid van inwoners mogelijk te maken. Door gebrek aan samenwerking staan burger en overheid vaak tegenover elkaar, in plaats van dat ze elkaar versterken. De overheid bepaalt zelf of de input op projecten wordt meegenomen in de afweging. Wettelijk staat ze daarbij in haar recht, maar de vraag is of zo’n topdown-aanpak handig is. Zeker bij maatregelen die directe impact hebben op de leefomgeving, zoals bijvoorbeeld windparken. Inwoners komen achteraf in verzet en procederen tot aan de laatste instantie. Terwijl deze tijd juist vraagt om samenwerken en elkaar versterken. Daarom is het goed als gemeenten hun wettelijke informatieplicht verruimen en zich actief inspannen om inwoners mee te nemen in planvorming voor de lokale energietransitie.