Geschilbeslechting sociaal domein

Reactie

Naam gemeente Assen (mr. M.P. Gabry)
Plaats Assen
Datum 16 oktober 2017

Vraag1

Bent u het eens met dit voorstel? Zouden ook geschillen over andere voorzieningen in het sociaal domein dan voorzieningen op basis van de Wmo 2015, de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening zo een procedure moeten krijgen?
Ja, wij zijn het in grote lijnen eens met het advies van professor Scheltema. De geschillenbeslechting binnen het sociaal domein is voor burgers op dit moment te diffuus en complex en leidt lang niet altijd tot bevredigende oplossingen. Een laagdrempelige en integrale procedure van geschilbeslechting sluit daarnaast beter aan bij de integrale besluitvorming zoals binnen het sociaal domein beoogd wordt en het maatwerk dat wij als gemeente moeten leveren.

Zie echter onze bedenkingen onder vraag 6 ten aanzien van de uitbreiding van de bevoegdheden van de bestuursrechter.

Wij hebben daarnaast bedenkingen bij de praktische uitvoerbaarheid van het advies, gezien de wijze waarop wij de uitvoering van betreffende wetten georganiseerd hebben. Zo hebben wij de uitvoering van de Participatiewet ondergebracht in een gemeenschappelijke regeling tussen 3 gemeenten. Deze heeft een afzonderlijke klachten- en bezwaarschriftenprocedure.
De schuldhulpverlening wordt uitgevoerd door de GKB. De GKB voert deze taak voor veel gemeenten uit, ook buiten Drenthe en heeft ook een eigen klachten-, en bezwaarschriftenprocedure.
Daarnaast werken wij met buurtteams, waar een gedeelte van onze taken op het gebied van de Jeugdwet en de Wmo 2015 (via aanbesteding aan de organisatie Vaart Welzijn) wordt uitgevoerd. Vaart Welzijn heeft een eigen klachtenprocedure. Bij de Buurtteams zitten ook enkele medewerkers van de gemeente. Klachten over bejegening door een medewerker van het buurtteam en bezwaren tegen het besluit van de gemeente, lopen hier bij uitstek door elkaar.

Het integreren van alle betreffende klachten- en bezwaarschriftenprocedures zal daarom organisatorisch niet eenvoudig zijn. Dit geldt in mindere mate voor de integratie van de geschilprocessen met betrekking tot Wmo en jeugd. Op deze terreinen hebben wij al een meer integrale werkwijze o.a. door te werken met een gecombineerde verordening en nadere regels. Daarom zou het wat ons betreft juist goed zijn om ook de Jeugdwet (voor zover wij hier als gemeenten beslissingsbevoegd zijn), onderdeel uit te laten maken van de integrale procedure van geschillenbeslechting. Jeugdigen met jeugdzorg, vallen nadat zij de leeftijd van 18 bereiken regelmatig onder de Wmo. Daarnaast hebben we ook te maken met gezinnen waar zowel jeugdzorg als Wmo voorzieningen zijn afgegeven.

Vraag2

Bent u het eens met het uitgangspunt dat in het voortraject de verschillende bezwaar- en klachtprocedures bij de gemeente en de private (zorg)aanbieder moeten worden vervangen door één voorprocedure bij de gemeente, waarin zowel het handelen van de gemeente als dat van de private (zorg)aanbieders aan de orde kan worden gesteld?

Ja, onze ervaring is dat klachten en bezwaren in het sociaal domein soms vloeiend in elkaar overlopen. Een brief bevat regelmatig zowel aspecten van rechtmatigheid als opmerkingen over bejegening. Welke procedure gevolgd wordt is momenteel mede afhankelijk van de wijze waarop iemand zijn/haar signaal van onvrede formuleert. Dit leidt niet altijd tot voor de burger bevredigende oplossingen.

Het toevoegen van de mogelijkheid om signalen over de (zorg)aanbieder aan de orde te stellen, kan voor gemeenten waardevolle informatie opleveren over de kwaliteit en rechtmatigheid van de geleverde zorg/ ondersteuning. Vanwege onze verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en het toezien op de rechtmatigheid, is dit informatie waarover we sowieso al zouden moeten willen beschikken.

Wij menen dat een procedure van geschilbeslechting alleen doorlopen zou moeten worden wanneer onenigheid tussen cliënt, aanbieder en of gemeente niet op een informele wijze tot een goede oplossing heeft geleid.

Vraag3

Hoe denkt u over het voorstel om de termijn om bezwaren in te dienen bij de gemeente op zes maanden te stellen in plaats van de in het bestuursrecht gebruikelijke termijn van zes weken?
Het antwoord op deze vraag is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de jurisprudentie met betrekking tot het resultaatgericht indiceren. Op basis daarvan is het op dit moment nog niet exact duidelijk hoe gedetailleerd onze beschikkingen moeten zijn. Hoe gedetailleerder deze zijn (wat betreft omschrijving van de activiteit, frequentie en uren), hoe minder noodzaak om met lange bezwaartermijnen te werken.

Hoe je de beschikkingen ook inricht, er zullen zich altijd uitvoeringsproblemen voor kunnen doen nadat de huidige bezwaartermijn van 6 weken is verstreken. Dit op zich rechtvaardigt naar onze opvatting een verlenging van deze termijn.

De door professor Scheltema voorgestelde termijn van zes maanden achten wij echter te lang. Wanneer na het afgeven van de beschikking zaken niet goed lopen, zal dat doorgaans eerder blijken. Het is voor ons en voor onze inwoners ook van belang dat er op een bepaald moment duidelijkheid is over de situatie rondom de zorg/ondersteuning. Wanneer een beschikking voor een jaar is afgegeven, dienen cliënten enkele maanden voor het verstrijken van de indicatietermijn een nieuwe aanvraag indienen. Wanneer kort hiervoor nog bezwaar gemaakt kan worden tegen de lopende beschikking, gaan procedures door elkaar lopen hetgeen de duidelijkheid juist niet bevorderd.

Vraag4

Bent u het eens met het uitgangspunt dat, als de burger en de gemeente of de private (zorg)aanbieder er samen niet uitkomen, het gehele geschil aan de orde moet kunnen komen bij de bestuursrechter of ombudsman, of het nu gaat om een besluit van de gemeente, een andere handeling van de gemeente of een handeling van een private (zorg)aanbieder?
Zie de beantwoording onder 1 en 6.

Vraag5

Bent u het ermee eens dat de bestuursrechter bij zijn beoordeling van het gehele geschil dan ook naar nieuwe omstandigheden kijkt en niet alleen naar de omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit of de bestreden handeling?
Ja, hiermee zijn wij het eens. Aangezien de situatie in het sociaal domein regelmatig aan verandering onderhevig is, leidt een ex tunc toetsing niet tot een duidelijk eindresultaat. Dit kan weer tot nieuwe procedures leiden hetgeen niet efficiënt is.

Vraag6

Wat vindt u van het voorstel om de bestuursrechter extra uitspraakbevoegdheden toe te kennen, zodat hij niet alleen de gemeente, maar ook de private (zorg)aanbieder kan opdragen een handeling te verrichten of na te laten? Wat vindt u van het voorstel de bestuursrechter de bevoegdheid te geven om de private (zorg)aanbieder tot schadevergoeding te veroordelen, los van de gemeente?
Bij dit onderdeel van het advies hebben wij bedenkingen. De bevoegdheden van de bestuursrechter krijgen hiermee wel een heel groot bereik, tot en met de privaatrechtelijk afspraken tussen (zorg)aanbieder en gemeente. Het beheren en managen van de contracten met de (zorg) aanbieders is een taak van de gemeente.

Alleen wanneer aanbieder en gemeente er niet samen uitkomen, kan dat ongewenste nadelige effecten hebben voor de zorg/ ondersteuning van de burger. In die situaties zou het een oplossing kunnen zijn als de bestuursrechter dit geschil kan beslechten.

Een principieel staatrechtelijke vraag is of de bestuursrechter hiermee niet te veel op de stoel van het bestuur gaat zitten. Van de wetgever hebben wij in de verschillende wetten waarop het advies betrekking heeft ruimte gekregen voor eigen invulling van de wettelijk kaders. Het zou onwenselijk zijn wanneer die ruimte door de bestuursrechter wordt beperkt.

Bijlage