Vernieuwd Beleid Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Reactie

Naam J. Schuurman
Plaats Guatemala
Datum 8 maart 2018

Vraag1

Voorkomen van conflict en instabiliteit

Nederland richt zich op het voorkomen van conflicten en het aanpakken van grondoorzaken van instabiliteit in de fragiele regio’s rond Europa. De nadruk ligt hierbij op ‘legitieme stabiliteit’. Sociale cohesie tussen bevolkingsgroepen is daarvoor nodig en burgers die bestaande structuren en instituties erkennen. Een stabiele omgeving waarin mensen zich veilig voelen is een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling.

Daarnaast geeft het kabinet prioriteit aan het versterken van bescherming en opvang van ontheemden in de regio. Nederland heeft oog voor de nood in de wereld en de hulp aan vluchtelingen zal dan ook worden verhoogd. De Nederlandse inzet zal naast directe noodhulp meer dan voorheen ook gericht zijn op weerbaarheid, preventie en toegankelijkheid. Nederland draagt bij aan noodhulp via professionele humanitaire organisaties van de VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance en geeft daarbij gehoor aan specifieke oproepen van de VN voor bijdragen aan langdurige crises zoals in Syrië, Irak, Jemen, de Hoorn van Afrika, de Sahel en het Grote Merengebied.

Vraag 1: Hoe kan Nederland (overheid, bedrijfsleven, sociale ondernemingen, maatschappelijk middenveld, kennisinstellingen) op de thema´s voorkomen van conflicten en instabiliteit, opvang in de regio en noodhulp meer resultaten bereiken?
Als we willen dat burgers bestaande structuren en instituties erkennen, moeten die instituties daar ook wat voor doen: ze moeten bereikbaar, professioneel en ‘accountable’ zijn. Dat is in veel ontwikkelingslanden niet zo, en een serieuze dialoog daarover met de desbetreffende overheden wordt bij mijn weten niet gevoerd. Startpunt zou de ‘Perception of Corruption Index’ van Transparency International kunnen zijn. Als overheden en instituties rekenschap afleggen, gaan burgers zich veilig(er) voelen.

Vraag2

Jeugdwerkgelegenheid

Prognoses wijzen uit dat het aantal Afrikaanse jongeren (15-24 jaar) tussen 2015 en 2050 zal verdubbelen van 230 miljoen tot meer dan 460 miljoen, en dat in 2050 de helft van de Afrikaanse bevolking jonger zal zijn dan 25. Zonder ingrijpende maatregelen blijft de groei van de werkgelegenheid ver achter bij de bevolkingsgroei. Verbetering van het economisch perspectief van jongeren in Afrika en het Midden-Oosten is hard nodig om migratie aan te pakken en radicalisering te helpen voorkomen.

Vraag 2: Hoe kan Nederland (overheid, bedrijfsleven, sociale ondernemingen, maatschappelijk middenveld, kennisinstellingen) de bevolkingsgroei in Afrika het best adresseren en werkgelegenheid onder jongeren in Afrika en het Midden-Oosten stimuleren?
Ik beperk mijn antwoord to de rurale sector. Door het faciliteren van samenwerking en advies om coöperatieve rurale industrialisatie te bevorderen. Allereerst: ‘the best way to get out of poverty is to get out of agriculture’ en paradoxaal genoeg is de beste manier om snel mensen uit de landbouw te krijgen het doen van investeringen in diezelfde landbouw (C. Peter Timmer: Food Security, Structural Transformation, Markets and Government Policy, 2017: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/app5.161/full). Via investeringen die landbouwproducten verwerken en vermarkten kunnen veel mensen die nu overtollig zijn in de landbouw zelf (de rurale arbeidsproductiviteit is laag in Sub-Sahara Afrika, en stagneert) aan de slag in die verwerkende bedrijven, met inkomensverbetering als resultaat. Dit laatste is het gevolg van de toevoeging van waarde die (vrijwel) ter plekke plaatsvindt, en dat wordt vooral gegarandeerd door het feit dat die investeringen gedaan worden door de boeren zelf, via hun eigen organisaties (de coöperaties).
Niet alleen krijgen rurale jongeren hierdoor weer perspectief, maar ook leiden deze coöperatieve investeringen tot ontwikkeling, omdat er meer waarde wordt toegevoegd in het ontwikkelingsland en niet in het geïndustrialiseerde Westen. (Cacaoboeren in) cacaoproducerende landen hebben meer aan het opzetten van een coöperatieve (en exporterende) chocoladefabriek ter plekke dan aan het leveren van cacaobonen aan de verwerkende industrie elders, hoe ‘fair’ de prijs voor die cacaobonen ook is of wordt. Zie verder ook antwoord 6.

Vraag3

Verminderen van armoede en ongelijkheid

We zien de resultaten van de wereldwijde samenwerking: extreme armoede en honger zijn teruggedrongen; kindersterfte neemt af en we worden ouder dan ooit. Een historisch aantal kinderen gaat naar school. Dat is te danken aan economische ontwikkeling, ontwikkelingssamenwerking en wetenschappelijke vooruitgang. Maar economische ongelijkheid neemt tegelijkertijd toe.

Daarnaast staan, na een periode van bijna wereldwijde versterking van fundamentele rechten, democratie en vrijheden in veel landen onder druk. De vorderingen op het gebied van gelijke rechten en kansen voor vrouwen zijn traag en beperkt. Organisaties die opkomen voor mensenrechten en rechten van minderheden lopen op veel plaatsen gevaar. Het ontwikkelingsperspectief van landen, met name in Sub-Sahara Afrika, wordt uitgehold door een vicieuze cirkel van instabiliteit, bevolkingsgroei, werkloosheid (met name onder jongeren) en klimaatverandering. Deze trends vormen een bedreiging voor de sociale samenhang in meerdere landen, en voor Nederland.

Nederlandse ontwikkelingssamenwerking richt zich momenteel op voedselzekerheid en landbouw, water; seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (bijvoorbeeld voorbehoedsmiddelen, veilige abortussen), en veiligheid en rechtsorde. Zoals ook in het regeerakkoord wordt aangekaart zal het vernieuwde beleid een grotere nadruk leggen op het aanpakken van onderliggende oorzaken van instabiliteit, armoede, ongelijkheid en irreguliere migratie, met een extra aandacht voor de meest kwetsbaren zoals vrouwen en kinderen.

Vraag 3: Welke nieuwe aandachtsgebieden zou het kabinet kunnen identificeren? De middelen zijn beperkt dus we moeten kiezen, daarom ook aan u de vraag: welk aandachtsgebied behoeft minder nadruk?
Het verbeteren van het lager onderwijs kan een nieuw aandachtsgebied zijn. In veel landen is het hier niet best mee gesteld, en slecht lager onderwijs manifesteert zich zonder pardon op andere terreinen, zoals institutionele versterking, communicatie etc. Vaak is ongecijferdheid een ernstig probleem, evenals het onvermogen om duidelijk en foutloos te schrijven. Als de basis daarvoor niet wordt gelegd in de vormende jaren, wordt het daarna des te moeilijker. En zonder die basis zullen de verantwoordelijke mederkers in publieke en private instituties nooit optimaal functioneren, en zal de uitvoering van beleid op tal van terreinen te wensen over laten.

Maar de échte grondoorzaak van migratie is waarschijnlijk de ongelijkheid op wereldschaal: zolang er landen zijn zoals Niger enerzijds, en Frankrijk anderzijds, zullen Nigerijnen naar Frankrijk willen migreren. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.

Vraag4

Verduurzamen

Het kabinet wil de internationale actie tegen klimaatverandering versterken en zet in op vergroting van de weerbaarheid tegen de effecten van klimaatverandering (SDG13). Het nieuwe nationale klimaatfonds zal zich op deze beide aspecten richten, waarbij wordt ingezet op het mobiliseren van private bijdragen in samenwerking met het (Nederlandse) bedrijfsleven. Nederland wil ertoe bijdragen dat in de periode naar 2030 vijftig miljoen mensen toegang krijgen tot hernieuwbare energie (SDG7). Ook activiteiten op het gebied van duurzaam waterbeheer (SDG6) en klimaatbestendige landbouw in kwetsbare gebieden (SDG2) dragen bij aan de klimaatdoelstellingen van het akkoord van Parijs.

Vraag 4: Welke innovatieve oplossingen kan de Nederlandse overheid, NGO’s en het bedrijfsleven stimuleren om 1) CO2-emissies terug te dringen (klimaatmitigatie) en 2) samenlevingen helpen zich aan te passen aan klimaatverandering (klimaatadaptatie)?
Het is wellicht enigszins ‘beyond the scope’ van deze consultatie, maar maatregelen in het kader van klimaatmitigatie in veel landen zullen, vanuit globaal perspectief gezien, weinig zin hebben als de CO2-uitstoot niet vooral wordt beperkt waar die het grootste is (de VS, China, India, de EU). In dit verband, en om ons tot ‘ons eigen’ Europa te beperken, zou het voor de reductie van de mondiale CO2-uitstoot veel meer zin hebben om het vliegen binnen Europa te verbieden en te vervangen door HSL-treinen (https://www.nrc.nl/nieuws/2017/12/13/verbied-vliegen-binnen-europa-a1584686), meer dan welk programma voor klimaatvriendeliljke landbouw in een ontwikkelingsland dan ook.
Dit heeft ook te maken met de visie op de wereld waar we naar streven; zie antwoord 9.

Vraag5

Verduurzamen

De Nederlandse inzet voor de mondiale verduurzaming van productie, handel en investeringen (SDG8 en SDG12) ligt op het snijvlak van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. De grootste uitdagingen op het gebied van sociale en ecologische verduurzaming van productieprocessen liggen in ontwikkelingslanden. Om duurzame inclusieve markten te creëren zijn partnerschappen van bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en de overheid nodig (SDG17).

Vraag 5: Waar liggen volgens u kansen om in productie, handel en investeringen vooruitgang te boeken op maatschappelijke uitdagingen op sociaal vlak (zoals betere arbeidsomstandigheden, hogere lonen, extra kansen voor vrouwen en jongeren) of op ecologisch vlak (zoals water, klimaat, biodiversiteit)?

Wat betreft de sociale duurzaamheid: in de eerste plaats via de versterking van plaatselijke vakbonden. Uiteindelijk moeten goede arbeidsomstandigheden bevochten worden door sterke organisaties in de landen zelf, en niet door externe druk; dat laatste draagt niet bij aan maatschappijvorming.
In bredere zin wordt sociale duurzaamheid bevorderd door het versterken van maatschappelijke organisaties zoals coöperaties, vakbonden, boerenorganisaties, met andere woorden: organisaties die hun legitimiteit ontlenen aan hun ledenbestand. Daar is maatschappij-opbouw meer bij gebaat dan bij het ondersteunen van achterbanloze niet-accountable NGO’s, die in sommige landen als de spreekwoordelijke paddestoelen uit de grond schieten.

Vraag6

Eerlijke handel

In het regeerakkoord staat dat het kabinet actief zal inzetten op eerlijke vrijhandel, exportbevordering en handelsverdragen, die rekening houden met VN-standaarden en rechtszekerheid.

Vraag 6: Heeft u concrete suggesties voor hoe het kabinet kan bevorderen dat internationale handel en investeringen bijdragen aan de Duurzame Ontwikkelingsdoelen?
Door het makkelijker te maken voor ontwikkelingslanden om ook verwerkte producten te exporteren. Voor veel van die producten (zoals cacao) bestaat nog steeds tariefescalatie (bijvoorbeeld: over de invoer van chocolade moeten in de EU meer invoerrechten betaald worden dan ver die van cacaobonen), en dat handelsbeleid houdt de rol van ontwikkelingslanden als leverancier van producten van weinig of geen toegevoegde aarde in stand. Nederland zou binnen de EU het debat hierover kunnen stimuleren.

Vraag7

Verdienvermogen van Nederland

De overkoepelende ambitie is om de export- en investeringspositie van Nederland versterken zodat we in 2030 meer aan het buitenland verdienen en daardoor meer banen genereren. Via handel leveren wij een actieve bijdrage aan het realiseren van de SDG’s.

Het kabinet wil werken aan eerlijke vrijhandel, verduurzaming en aanpassing van het handelssysteem aan de nieuwe economie (o.a. digitalisering) en een proactieve handelsagenda neerleggen om de internationale positie van ondernemend Nederland te versterken. Het kabinet wil investeren in markttoegang voor Nederlandse bedrijven en strategische positionering op bestaande markten en groeimarkten. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen krijgen hulp om de kansen te pakken die de Duurzame Ontwikkelingsdoelen bieden. De ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe gezamenlijke publiek-private internationaliseringsstrategie zal leiden tot effectievere handelsbevordering om de groeiende concurrentie het hoofd te bieden en kansen te verzilveren.

Ondersteuning innovatieve oplossingen
Nederland heeft veel potentieel in huis om innovatieve én betaalbare oplossingen te bieden op het terrein van water, voedsel, smart cities, circulaire economie, stedelijke ontwikkeling, duurzame energie, logistiek en gezondheidszorg mede door inzet van nieuwe technologieën zoals nanotechnologie, robotica en fotonica en gebruik van big data, blockchain en kunstmatige intelligentie.

Vraag 7: Met welke innovatieve en creatieve oplossingen en op welke terreinen zou de overheid het bedrijfsleven en kennisinstellingen nog beter kunnen ondersteunen om wereldwijd kennis en kunde te vermarkten?
Ik denk dat het verdienvermogen van Nederland groot genoeg is. Zie opnieuw vraag 9.

Vraag8

Excellente dienstverlening

Dit kabinet wil een proactieve handelsagenda presenteren om bedrijven en kennisinstellingen te helpen toegang te krijgen tot markten die voor hen belangrijk zijn. Dat lukt alleen met excellente economische dienstverlening en diplomatie en een actieve handelspolitiek. Elke ondernemer die wil internationaliseren moet kunnen rekenen op steun van de overheid op het gebied van informatie- en advies, financiering en dienstverlening wereldwijd.

Vraag 8: Hoe kan het bedrijfsleven en in het bijzonder het MKB op alle noodzakelijke punten beter worden ondersteund in het traject van internationalisering, en op welke markten verdient dit een extra steun in de rug?
Zie ook vraag 7: markttoegang is veel belangrijker voor andere landen dan voor Nederland, dat eerder een stapje terug zou moeten doen.

Vraag9

Tot slot

Vraag 9: Heeft u naast uw inbreng op bovenstaande vragen nog andere aanbevelingen op het gebied van Buitenlands handel en Ontwikkelingssamenwerking?
In het algemeen ontbreekt een visie op waar het heen moet gaan met de wereld, en welke plaats Nederland, of Europa, daarin inneemt. Het beleid neemt de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN over, en daarmee de ultieme doelstelling ‘de extreme armoede uitbannen’. Maar willen miljarden mensen een prettig leven hebben, dan is er meer nodig dan dat ze niet meer extreem arm zijn. Gewoon heel arm zijn is ook erg. In het stuk ‘Waarom een nieuwe nota’ zie ik evenwel weinig aanwijzingen over hoe men denkt dat de wereld eruit moet zien in, zeg, 2050. En dan vooral qua verdeling: van welvaart en van milieugebruiksruimte. Die twee gaan hand in hand. Mocht het kabinet erop mikken (maar dat blijkt nergens uit) dat Burundi of Honduras over 30 jaar net zo welvarend is als ‘wij’ dat nu zijn, dan zou dat streven heel snel op ecologische grenzen stuiten. De planeet kan het niet hebben dat iedereen hetzelfde consumptiepatroon zou hebben als dat van de mensen in Westerse landen. Willen we dat alle landen, binnen bepaalde marges, dezelfde welvaart hebben (en dat wil ik), dan is de onontkoombare conclusie dat de welvaartsniveaus naar elkaar toe moeten groeien: ‘wij’ minder, ‘zij’ (veel) meer. En dat vereist, naast alle noodzakelijke institutionele, sociale en onderwijskundige versterking in ontwikkelingslanden, plus een noodzakelijke demografische trendbreuk (Afrika’s inwonertal groeit zeer snel), dat rijke landen nadenken over zaken als milieu en handel, en dus over maatregelen als het verbieden van vliegen in Europa ten gunste van HSL-lijnen en over het afschaffen van tariefescalatie. Het zijn maar voorbeelden; het gaat om de erkenning dat de ecologische en economische ruimte zó ongelijk verdeeld is dat, als we écht een wereld willen die overal ongeveer even welvarend is, het Westerse productie- en consumptiepatroon niet houdbaar is.

Ik heb geen poging tot zo'n analyse gezien in de kabinetsstukken. Daarmee loopt men het risico te blijven hangen in symptoombestrijding, waarvan het meest saillante voorbeeld wel deze zinsnede uit het Regeerakkoord is: “Nederland zal de grondoorzaken van migratie bestrijden door een gerichte aanpak voor verbetering van de opvang in de regio” (pag. 49). Maar opvang in de regio betekent per definitie dat er al gemigreerd is, en dat er dus kennelijk niets, of niet veel, is gedaan aan die grondoorzaken - die alleen te bestrijden zijn met meer gelijkheid op wereldschaal.