Vernieuwd Beleid Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Reactie

Naam MVO Platform (S. Van der Meij)
Plaats Amsterdam
Datum 20 maart 2018

Vraag1

Voorkomen van conflict en instabiliteit

Nederland richt zich op het voorkomen van conflicten en het aanpakken van grondoorzaken van instabiliteit in de fragiele regio’s rond Europa. De nadruk ligt hierbij op ‘legitieme stabiliteit’. Sociale cohesie tussen bevolkingsgroepen is daarvoor nodig en burgers die bestaande structuren en instituties erkennen. Een stabiele omgeving waarin mensen zich veilig voelen is een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling.

Daarnaast geeft het kabinet prioriteit aan het versterken van bescherming en opvang van ontheemden in de regio. Nederland heeft oog voor de nood in de wereld en de hulp aan vluchtelingen zal dan ook worden verhoogd. De Nederlandse inzet zal naast directe noodhulp meer dan voorheen ook gericht zijn op weerbaarheid, preventie en toegankelijkheid. Nederland draagt bij aan noodhulp via professionele humanitaire organisaties van de VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance en geeft daarbij gehoor aan specifieke oproepen van de VN voor bijdragen aan langdurige crises zoals in Syrië, Irak, Jemen, de Hoorn van Afrika, de Sahel en het Grote Merengebied.

Vraag 1: Hoe kan Nederland (overheid, bedrijfsleven, sociale ondernemingen, maatschappelijk middenveld, kennisinstellingen) op de thema´s voorkomen van conflicten en instabiliteit, opvang in de regio en noodhulp meer resultaten bereiken?
Nederlandse of vanuit Nederland opererende bedrijven en investeerders kunnen via hun activiteiten betrokken raken bij conflicten, deze in stand houden, verergeren of zelfs veroorzaken. Dit is bijvoorbeeld een risico bij het gebruiken van natuurlijke hulpbronnen in conflictgebieden (conflictmineralen, steenkolen) en controversiële landacquisities (landroof). Bedrijven kunnen bijdragen aan het verminderen en voorkomen van conflicten door het grondig uitvoeren van due diligence van hun volledige productieketen (die reikt tot de eerste schakel in de keten), waarmee mogelijke risico’s op conflict en mensenrechtenschendingen worden opgespoord en aangepakt.

De nieuwe beleidsnota moet zich daarom richten op:

1. Toezicht op de naleving van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles door bedrijven. Daarnaast dient gebruik gemaakt te worden van sectorspecifieke richtlijnen zoals de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas.

2. Uitbreiding van regelgeving. Een goed voorbeeld is de Europese conflictmineralenwet die de importeurs van vier ruwe grondstoffen verplicht om hun eventuele betrokkenheid bij conflicten en mensenrechtenschendingen in kaart te brengen. Aanvullende wetgeving op nationaal niveau is nodig om ook de risico’s in toeleveringsketens van importeurs van halffabricaten en eindproducten en in andere grondstoffenketens te adresseren.

3. Het realiseren van en toezien op effectieve internationale klachtenmechanismen voor gemeenschappen en werknemers wanneer vanuit, via, of met behulp van Nederland activiteiten worden ondernomen in fragiele staten: in deze context kunnen we er immers niet vanuit gaan dat milieu en mensenrechtennormen worden gehandhaafd door de staat zelf.

4. Goede voorlichting en het communiceren van heldere verwachtingen richting bedrijven die in conflictgebieden opereren, bijvoorbeeld in het kader van handelsmissies en subsidieverlening. Dit gebeurt al in het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland, die het maatschappelijk middenveld betrekken bij de voorlichting over ondernemen in fragiele staten. Ambassades moeten hierin een belangrijke rol spelen.

Vraag2

Jeugdwerkgelegenheid

Prognoses wijzen uit dat het aantal Afrikaanse jongeren (15-24 jaar) tussen 2015 en 2050 zal verdubbelen van 230 miljoen tot meer dan 460 miljoen, en dat in 2050 de helft van de Afrikaanse bevolking jonger zal zijn dan 25. Zonder ingrijpende maatregelen blijft de groei van de werkgelegenheid ver achter bij de bevolkingsgroei. Verbetering van het economisch perspectief van jongeren in Afrika en het Midden-Oosten is hard nodig om migratie aan te pakken en radicalisering te helpen voorkomen.

Vraag 2: Hoe kan Nederland (overheid, bedrijfsleven, sociale ondernemingen, maatschappelijk middenveld, kennisinstellingen) de bevolkingsgroei in Afrika het best adresseren en werkgelegenheid onder jongeren in Afrika en het Midden-Oosten stimuleren?
Het stimuleren van alle werkgelegenheid dient niet alleen te gaan over meer banen, maar ook over de kwaliteit van deze banen. Alleen fatsoenlijk werk (‘decent work’) biedt daadwerkelijk toekomstperspectief. Dat betekent dat arbeidsrechten, zoals die zijn vastgesteld in verschillende ILO-conventies, gewaarborgd moeten zijn en dat bedrijven zich moeten houden aan de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles. Het gaat dan om acht principes van ‘fatsoenlijk werk’, waaronder het betalen van een leefbaar loon; het voorkomen van discriminatie, bijvoorbeeld op gender; het garanderen van vakbondsvrijheid en het uitbannen van kinderarbeid.

Als het bedrijfsleven volgens deze normen opereert wordt tevens een bijdrage geleverd aan armoedebestrijding, voedselzekerheid, toegang tot gezondheidszorg en onderwijs, gendergelijkheid, eerlijk werk, duurzame productie en consumptie en inclusieve samenlevingen (SDG’s 1, 2, 3, 4, 5, 8, 12 en 16).

Het nieuwe BuHaOS-beleid moet daarom ambities bevatten om:

5. Goede voorlichting te geven en heldere verwachtingen te communiceren over MVO richting bedrijven.

6. Het stellen van MVO-voorwaarden aan iedere vorm van steun aan bedrijven of projecten waarbij werkgelegenheid wordt gecreëerd. Dit geldt voor financiële steun (rijksbreed), maar ook bij dienstverlening van ambassades en deelname aan handelsmissies.

7. Toe te zien op de naleving van de OESO-richtlijnen, de UN Guiding Principles en ILO-conventies door bedrijven, bijvoorbeeld door het instellen van een ombudsman of toezichthouder.

Vraag3

Verminderen van armoede en ongelijkheid

We zien de resultaten van de wereldwijde samenwerking: extreme armoede en honger zijn teruggedrongen; kindersterfte neemt af en we worden ouder dan ooit. Een historisch aantal kinderen gaat naar school. Dat is te danken aan economische ontwikkeling, ontwikkelingssamenwerking en wetenschappelijke vooruitgang. Maar economische ongelijkheid neemt tegelijkertijd toe.

Daarnaast staan, na een periode van bijna wereldwijde versterking van fundamentele rechten, democratie en vrijheden in veel landen onder druk. De vorderingen op het gebied van gelijke rechten en kansen voor vrouwen zijn traag en beperkt. Organisaties die opkomen voor mensenrechten en rechten van minderheden lopen op veel plaatsen gevaar. Het ontwikkelingsperspectief van landen, met name in Sub-Sahara Afrika, wordt uitgehold door een vicieuze cirkel van instabiliteit, bevolkingsgroei, werkloosheid (met name onder jongeren) en klimaatverandering. Deze trends vormen een bedreiging voor de sociale samenhang in meerdere landen, en voor Nederland.

Nederlandse ontwikkelingssamenwerking richt zich momenteel op voedselzekerheid en landbouw, water; seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (bijvoorbeeld voorbehoedsmiddelen, veilige abortussen), en veiligheid en rechtsorde. Zoals ook in het regeerakkoord wordt aangekaart zal het vernieuwde beleid een grotere nadruk leggen op het aanpakken van onderliggende oorzaken van instabiliteit, armoede, ongelijkheid en irreguliere migratie, met een extra aandacht voor de meest kwetsbaren zoals vrouwen en kinderen.

Vraag 3: Welke nieuwe aandachtsgebieden zou het kabinet kunnen identificeren? De middelen zijn beperkt dus we moeten kiezen, daarom ook aan u de vraag: welk aandachtsgebied behoeft minder nadruk?
Bij alle prioriteitsgebieden waarbij het bedrijfsleven een rol speelt, dient het respecteren van mensenrechten door het bedrijfsleven een basisvoorwaarde te zijn. Zie de beantwoording van de overige vragen voor concrete beleidssuggesties.

Vraag4

Verduurzamen

Het kabinet wil de internationale actie tegen klimaatverandering versterken en zet in op vergroting van de weerbaarheid tegen de effecten van klimaatverandering (SDG13). Het nieuwe nationale klimaatfonds zal zich op deze beide aspecten richten, waarbij wordt ingezet op het mobiliseren van private bijdragen in samenwerking met het (Nederlandse) bedrijfsleven. Nederland wil ertoe bijdragen dat in de periode naar 2030 vijftig miljoen mensen toegang krijgen tot hernieuwbare energie (SDG7). Ook activiteiten op het gebied van duurzaam waterbeheer (SDG6) en klimaatbestendige landbouw in kwetsbare gebieden (SDG2) dragen bij aan de klimaatdoelstellingen van het akkoord van Parijs.

Vraag 4: Welke innovatieve oplossingen kan de Nederlandse overheid, NGO’s en het bedrijfsleven stimuleren om 1) CO2-emissies terug te dringen (klimaatmitigatie) en 2) samenlevingen helpen zich aan te passen aan klimaatverandering (klimaatadaptatie)?
Het is belangrijk dat het bedrijfsleven een rol speelt in de aanpak van het klimaatproblemen. Daarbij, en als voorwaarde voor financiering van bedrijven uit het nationale klimaatfonds, dient naleving van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles geborgd te worden. Het is van groot belang dat bedrijven zich niet enkel richten op het leveren van een maatschappelijke bijdrage (“do good”) maar juist ook – in lijn met de internationale richtlijnen mogelijke maatschappelijke schade van hun bedrijfsoperaties te voorkomen en te herstellen (“do no harm”). Als de focus te eenzijdig wordt gelegd op klimaatdoelen, kunnen andere maatschappelijke risico’s en effecten uit het oog verloren worden. Een positieve bijdrage aan enkele SDG’s gaat dan samen met negatieve impact op de mensenrechten (en dus op andere SDG’s).

Zo toont het recent verschenen rapport ‘Human Rights in Wind Turbine Supply Chains’ aan dat winning van grondstoffen die worden gebruikt voor windturbines gepaard gaat met mensenrechtenschendingen en milieuschade in de herkomstlanden van deze grondstoffen. Aandacht voor mensenrechten verdient daarom expliciete plaats in het Nederlandse beleid; ook wanneer het hoofddoel klimaatmitigatie of klimaatadaptatie is dient voldoen aan de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles altijd deel van de agenda en de boodschap te zijn. De UN Guiding Principles zelf vragen hierin van staten beleidscoherentie (principe 8).

De nieuwe beleidsnota moet zich daarom richten op:

8. Toezicht op de naleving van de OESO-richtlijnen, de UN Guiding Principles en ILO-conventies door bedrijven, bijvoorbeeld door het instellen van een ombudsman of toezichthouder.

9. MVO-voorwaarden te stellen aan iedere vorm van steun aan bedrijven of projecten in het kader van het klimaatbeleid. Dit geldt voor financiële en andere steun in het kader van het klimaatakkoord (rijksbreed), dienstverlening zowel in Nederland als door ambassades of deelname aan handelsmissies.

10. Daar waar de Nederlandse overheid een regierol heeft in de implementatie van de energietransitie dient naleving van bovengenoemde richtlijnen niet alleen voorwaarde maar ook een expliciet doel te zijn.

Vraag5

Verduurzamen

De Nederlandse inzet voor de mondiale verduurzaming van productie, handel en investeringen (SDG8 en SDG12) ligt op het snijvlak van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. De grootste uitdagingen op het gebied van sociale en ecologische verduurzaming van productieprocessen liggen in ontwikkelingslanden. Om duurzame inclusieve markten te creëren zijn partnerschappen van bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en de overheid nodig (SDG17).

Vraag 5: Waar liggen volgens u kansen om in productie, handel en investeringen vooruitgang te boeken op maatschappelijke uitdagingen op sociaal vlak (zoals betere arbeidsomstandigheden, hogere lonen, extra kansen voor vrouwen en jongeren) of op ecologisch vlak (zoals water, klimaat, biodiversiteit)?

De meest effectieve manier voor het bedrijfsleven om bij te dragen aan het behalen van de SDG’s is het vermijden van mensenrechtenschendingen en milieuschade in ketens. Hoewel bedrijven op verschillende manieren kunnen bijdragen aan de SDG’s, dient het respecteren van mensenrechten door middel van het naleven van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles altijd het fundament te zijn van de inspanningen van bedrijven. Dit wordt onder meer beargumenteerd door prof. Ruggie, auteur van de UN Guiding Principles.

Met gedegen implementatie van due diligence (een essentiële verantwoordelijkheid voor alle bedrijven op grond van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles) wordt niet alleen de negatieve impact van bedrijven op de doelen voorkomen of verminderd, ook resulteert dit in een grote positieve bijdrage aan het behalen van de doelen. Denk bijvoorbeeld aan de positieve bijdrage van het betalen van een leefbaar loon aan het bestrijden van armoede, voedselzekerheid en gendergelijkheid (SDG’s 1, 2 en 5). Bedrijven moeten transparant rapporteren over de uitkomst van hun due diligence-processen en duidelijke actieplannen opstellen.

Om invulling te geven aan de 'State Duty to Protect' uit de UN Guiding Principles moet de beleidsnota integraal MVO-beleid bevatten dat bestaat uit een 'smart mix of measures' (UNGP 3), zoals:

11. Bindende sectorbrede afspraken maken over het toepassen van due diligence door individuele bedrijven.

12. Waar zelfregulering niet leidt tot het uitvoeren van due diligence, regelgeving instellen die bedrijven verplicht due diligence toe te passen op hun volledige ketens en daarover transparant te rapporteren.

13. Strikte handhaving van de MVO-voorwaarden bij overheidssteun aan het bedrijfsleven in het volledige instrumentarium (rijksbreed). De uitvoering hiervan ligt bij Invest-NL, FMO, Atradius, RVO, ambassades en dergelijke, maar wordt nader geharmoniseerd op basis van good practices.

14. Het (verder) ontwikkelen van beleid dat zowel positieve als negatieve prikkels (“wortels en stokken”) geeft voor het toepassen van due diligence, bijvoorbeeld in het rijksinkoopbeleid, bij staatseigendom, het fiscaal beleid en het te ontwikkelen klimaatbeleid.

15. Het instellen van een MVO-ombudsman of –toezichthouder, die toeziet op de naleving van zowel due diligence-afspraken in zelfreguleringsinstrumenten, als de naleving van regelgeving en de MVO-voorwaarden die aan overheidssteun worden gesteld.

Vraag6

Eerlijke handel

In het regeerakkoord staat dat het kabinet actief zal inzetten op eerlijke vrijhandel, exportbevordering en handelsverdragen, die rekening houden met VN-standaarden en rechtszekerheid.

Vraag 6: Heeft u concrete suggesties voor hoe het kabinet kan bevorderen dat internationale handel en investeringen bijdragen aan de Duurzame Ontwikkelingsdoelen?
Een eerste en algemene voorwaarde bij handel met het buitenland is dat bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen. Handelsverdragen moeten daarom verplichtingen bevatten voor investeerders en bedrijven om in overeenstemming met de OESO-richtlijnen en VN-standaarden zoals de UN Guiding Principles te handelen. In het geval van schendingen moeten gedupeerden rechtszekerheid hebben. Dit betekent onder meer dat zij toegang hebben tot juridische en niet-juridische instrumenten om bedrijven te kunnen aanklagen. Ook hiervoor kunnen handelsverdragen en andere bilaterale overeenkomsten worden ingezet Dit moet deel worden van de inzet van de Nederlandse overheid bij onderhandelingen over handelsverdragen.

Exportbevordering draagt alleen bij aan de duurzame ontwikkelingsdoelen als dit maatschappelijk verantwoord ondernemen bevordert en als voorwaarde stelt in alle beleid en instrumenten. Bedrijven kunnen alleen overheidssteun ontvangen, zoals deelname aan handelsmissies en steun van ambassades, als zij zich aan MVO-normen houden.

Het nieuwe BuHaOs-beleid moet daarom:

11. Een strikte uitvoering van het beleid ten aanzien van MVO-voorwaarden bij handelsbevorderende instrumenten voorstaan, waarbij bedrijven die niet goed presteren van overheidssteun uitgesloten worden.

Vraag7

Verdienvermogen van Nederland

De overkoepelende ambitie is om de export- en investeringspositie van Nederland versterken zodat we in 2030 meer aan het buitenland verdienen en daardoor meer banen genereren. Via handel leveren wij een actieve bijdrage aan het realiseren van de SDG’s.

Het kabinet wil werken aan eerlijke vrijhandel, verduurzaming en aanpassing van het handelssysteem aan de nieuwe economie (o.a. digitalisering) en een proactieve handelsagenda neerleggen om de internationale positie van ondernemend Nederland te versterken. Het kabinet wil investeren in markttoegang voor Nederlandse bedrijven en strategische positionering op bestaande markten en groeimarkten. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen krijgen hulp om de kansen te pakken die de Duurzame Ontwikkelingsdoelen bieden. De ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe gezamenlijke publiek-private internationaliseringsstrategie zal leiden tot effectievere handelsbevordering om de groeiende concurrentie het hoofd te bieden en kansen te verzilveren.

Ondersteuning innovatieve oplossingen
Nederland heeft veel potentieel in huis om innovatieve én betaalbare oplossingen te bieden op het terrein van water, voedsel, smart cities, circulaire economie, stedelijke ontwikkeling, duurzame energie, logistiek en gezondheidszorg mede door inzet van nieuwe technologieën zoals nanotechnologie, robotica en fotonica en gebruik van big data, blockchain en kunstmatige intelligentie.

Vraag 7: Met welke innovatieve en creatieve oplossingen en op welke terreinen zou de overheid het bedrijfsleven en kennisinstellingen nog beter kunnen ondersteunen om wereldwijd kennis en kunde te vermarkten?
De doelstelling om het verdienvermogen van Nederland in het buitenland te bevorderen kan op gespannen voet staan met het naleven van de MVO-richtlijnen zoals dat van het Nederlandse bedrijfsleven wordt verwacht. “Meer aan het buitenland verdienen” tot doel stellen mag niet impliceren dat geen leefbaar loon wordt uitbetaald, kinderarbeid en andere vormen van uitbuiting plaatsvinden, of dat concessies worden gedaan aan veiligheids- of milieustandaarden. Het is dan ook van cruciaal belang dat “het vermarkten van kennis en kunde” op een maatschappelijk verantwoorde manier gebeurt. Bedrijven dienen zich aan de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles te houden en aangesproken te worden als dat niet gebeurt. Alleen op die manier draagt handel bij aan de doelstellingen ten aanzien van duurzame ontwikkeling en wordt synergie bereikt tussen de verschillende doelen die in het BuHaOS-beleid verenigd zijn.

De nieuwe nota moet daarom:

12. Coherent beleid toepassen door MVO-normen in al het handelsbeleid te verwerken.

13. MVO een belangrijke plaats geven in handelsmissies, in het bijzonder in missies die zich richten op risicosectoren of landen met veel MVO-risico’s (zoals aangegeven in de MVO Risico Checker). Dit dient bijvoorbeeld te gebeuren door voorlichting aan deelnemers van de missie.

14. Duidelijk maken dat bedrijven die zich niet houden aan de OESO-richtlijnen (bijvoorbeeld: geen due diligence doen) uitgesloten worden van overheidssteun en activiteiten op het gebied van handelsbevordering. Dit geldt ook voor bedrijven die slecht presteren in de Transparantiebenchmark 2017.

15. Bij ‘het aanbieden van hulp om de kansen te pakken die de SDG’s bieden’ het bedrijfsleven allereerst ondersteunen bij het pakken van de grootste kans: het voorkomen van mensenrechtenschendingen. Dit kan onder meer door bedrijven goede voorlichting te geven en heldere verwachtingen te communiceren over wat van bedrijven verwacht wordt op het gebied van de uitvoering van de MVO-normen zoals het toepassen van due diligence.

16. Inzetten op het verspreiden van duidelijke informatie over MVO-voorwaarden en verwachtingen via ambassades. Alleen bedrijven die aan deze voorwaarden voldoen, kunnen door ambassades ondersteund worden.

Vraag8

Excellente dienstverlening

Dit kabinet wil een proactieve handelsagenda presenteren om bedrijven en kennisinstellingen te helpen toegang te krijgen tot markten die voor hen belangrijk zijn. Dat lukt alleen met excellente economische dienstverlening en diplomatie en een actieve handelspolitiek. Elke ondernemer die wil internationaliseren moet kunnen rekenen op steun van de overheid op het gebied van informatie- en advies, financiering en dienstverlening wereldwijd.

Vraag 8: Hoe kan het bedrijfsleven en in het bijzonder het MKB op alle noodzakelijke punten beter worden ondersteund in het traject van internationalisering, en op welke markten verdient dit een extra steun in de rug?
Het naleven van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles dient een fundamenteel onderdeel van de bedrijfsvoering te zijn. Als bedrijven internationaal opereren is dit van groot belang en zeker als het bedrijven betreft in ‘risicosectoren’ of wanneer bedrijven ketens hebben die zich afspelen in landen met veel risico’s op schendingen. Bedrijven dienen hierin te worden ondersteund en de juiste voorlichting te krijgen.

De nieuwe beleidsnota moet daarom voornemens zijn dat:

17. Op verschillende manieren (ook via ambassades) duidelijke informatie verspreid wordt over MVO-voorwaarden, verwachtingen van de overheid en de praktische implementatie van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles. Alleen bedrijven die aan deze voorwaarden voldoen, kunnen door het ministerie en andere instrumenten ondersteund worden. De IMVO-richtlijnen voor ambassades dienen uitgevoerd te worden.

18. Goede voorlichting gegeven wordt over de MVO-risico’s met betrekking tot specifieke sectoren en landen.

19. Bedrijven die zich niet houden aan OESO-richtlijnen (bijvoorbeeld: geen due diligence doen) niet ondersteund worden. Dit geldt ook voor bedrijven die slecht presteren of zelfs een nulscore behalen in de Transparantiebenchmark 2017.

Vraag9

Tot slot

Vraag 9: Heeft u naast uw inbreng op bovenstaande vragen nog andere aanbevelingen op het gebied van Buitenlands handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Voor een coherente boodschap aan het bedrijfsleven is MVO-beleid nodig dat de departementen overstijgt; onder meer het ministerie van Economische Zaken speelt hierin een belangrijke rol. Zie daarvoor onze brief over de nieuwe beleidsnota: https://www.mvoplatform.nl/publications-nl/Publication_4408/.

Graag wijzen wij nogmaals op de grootste bijdrage die bedrijven kunnen leveren aan het behalen van de SDG’s: het naleven van de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles. Niet alleen beperken bedrijven hiermee hun negatieve impact op de doelen, ook leveren zij zo een grote positieve bijdrage aan het behalen van de SDG’s. In de nieuwe beleidsnota moet dit moet de basis zijn voor al het overheidsbeleid richting bedrijven. Zie hiervoor ook onze brief over het Plan van Aanpak voor de SDG’s: https://www.mvoplatform.nl/publications-nl/Publication_4328.

Bijlage