Wet tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen

Reactie

Naam LSR (drs. ing. J Boele)
Plaats Utrecht
Datum 9 november 2016

Vraag1

De regering vindt dat cliënten en cliëntenraden in de zorg beter gepositioneerd moeten worden om (1) de belangen van de cliënt te behartigen en (2) meer medezeggenschap te hebben over beslissingen die door de zorgaanbieder genomen worden. De zorgaanbieder moet de cliënt de ruimte geven om tegenwicht te bieden aan de belangen van andere betrokkenen in de zorginstelling. Door maatwerk kan de medezeggenschap worden afgestemd op de afhankelijkheid van de cliënt van de zorgaanbieder. Om dit te bereiken wil de regering de wet aanscherpen. In paragraaf 6 van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting zijn de wijzigingen op hoofdlijn beschreven.

>> Vindt u het wetvoorstel effectief om de gestelde doelen te bereiken? Indien niet, heeft u suggesties voor verbetering? En zo ja, welke?
Het LSR is van mening dat het wetsvoorstel Wmcz een positieve impuls geeft aan het versterken van de positie van cliëntenraden en daarmee aan de medezeggenschap van cliënten in zorginstellingen. Tevens is het LSR erg verheugd dat het wetsvoorstel is gebaseerd op medezeggenschap dichtbij de leefwereld van cliënten.

Op het gebied van maatwerk binnen de medezeggenschap heeft het wetsvoorstel nog teveel open einden en is ons inziens op verkeerde aspecten ingezet (zie onze reactie bij vraag 3). Op onderdelen vinden wij dat het wetsvoorstel aangescherpt dient te worden (zie brief in de bijlage).

Het LSR en zijn achterban vinden dat het instemmingsrecht de positie van cliëntenraden daadwerkelijk verbetert. Dat geldt ook voor de facilitering van de cliëntenraad. In de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel wordt gewezen op de rol van de cliëntenraad bij het adviseren over de dagelijkse kwaliteit van zorg. Dit onderschrijven wij graag.
In het wetsvoorstel is op diverse plekken terug te vinden dat de zorgaanbieder ten aanzien van de inrichting van de medezeggenschap zaken dient in te regelen ofwel ‘de zorgaanbieder regelt dat…’. Het LSR is echter van mening dat cliënten(raden) zeggenschap moeten hebben over de inrichting van de medezeggenschap binnen de zorginstelling. De zorgaanbieder en de cliënten(raden) dienen gezamenlijk vanuit gelijkwaardigheid de medezeggenschap in te richten (dit is dus anders dan instemming geven over een besluit van de zorgaanbieder inzake de medezeggenschapsregeling). De zorgaanbieder dient dit te faciliteren.

Ten aanzien van onze aanbevelingen aangaande het budget van cliëntenraden en de gelaagdheid van de medezeggenschap, die invloed hebben op een betere positionering van cliëntenraden, verwijzen wij naar onze brief die in de bijlage is toegevoegd.

Vraag2

In artikel 2 van het wetsontwerp is een bepaling opgenomen die zich specifiek richt op zorgaanbieders die een instelling hebben waarin cliënten in de regel langdurig verblijven. Op basis van dit artikel worden zij verplicht om hun cliënten de mogelijkheid te bieden om inspraak te hebben op aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven van de cliënt. Deze verplichting geldt naast de meer algemene verplichting voor zorgaanbieders om zorg te dragen voor een cliëntenraad en is ongeacht de omvang van de zorgaanbieder (zie naast artikel 2 ook artikel 3, lid 1).

>> Heeft u opmerkingen bij de inspraakverplichting in artikel 2?
Het inspraakrecht zoals omschreven in artikel 2 van het wetsvoorstel is alleen van toepassing op zorgaanbieders waar cliënten langdurig verblijven. Echter juist ook in de curatieve zorg – waar veel patiënten passeren – bieden aanvullende methodes van cliëntparticipatie waardevolle input voor zowel zorgaanbieder als cliëntenraden. Met deze input kunnen cliëntenraden in de curatieve zorg ook hun taak en verantwoordelijkheid (lees responsiviteit) goed invullen. Het LSR pleit er zodoende voor de inspraakregeling ook voor de curatieve zorg van kracht te laten zijn.

Wij signaleren ook nog een onduidelijkheid in het wetsvoorstel rondom de inspraak. We lezen in artikel 2 dat de inspraak zich richt op cliënten en hun vertegenwoordigers. De cliëntenraad behartigt de belangen van cliënten in zorginstellingen. De cliëntenraad wordt verplicht de inspraak te betrekken bij zijn werk. Het lijkt hierdoor alsof de cliëntenraad naast de belangen van cliënten ook de belangen van vertegenwoordigers dient mee te nemen in zijn advisering. Dat lijkt ons niet logisch. Het LSR onderschrijft dat, indien de cliënt niet zelf in staat is zijn belangen te behartigen in de cliëntenraad, vertegenwoordigers van cliënten dit dan namens hen doen. Het blijft dan echter wel zo dat de cliëntenraad er is om de belangen van de cliënt te behartigen.
Overigens vindt het LSR, juist nu er een steeds groter beroep wordt gedaan op verwanten in de zorg, het belangrijk dat de zorgaanbieder regelt dat de inspraak van verwanten goed geregeld is, bijvoorbeeld via familieverenigingen (in de verstandelijk gehandicaptenzorg) en familieraden (in de GGZ).

Vraag3

In het wetsontwerp wordt op diverse plaatsen ruimte voor maatwerk in het organiseren van medezeggenschap geboden. Daardoor is het mogelijk dat cliëntenraden en zorgaanbieders eigen afspraken maken. Deze kunnen afwijken van de algemene regeling in de wet. Bijvoorbeeld wanneer directe participatie van cliënten meer op de voorgrond komt te staan. Het wetsontwerp biedt hiertoe de ruimte. Het horen van de stem van de cliënt kan immers op veel verschillende manieren gebeuren.

>> Vindt u dat dit wetsontwerp voldoende ruimte biedt aan zorgaanbieders en cliëntenraden voor maatwerk?
Het LSR en zijn achterban staan positief tegenover maatwerk. Maatwerk is nodig in de wijze waarop de cliëntenraad zijn werk vormgeeft. Zo zullen bijvoorbeeld lokale cliëntenraden en centrale cliëntenraden hun werk anders vormgeven; daar moet ruimte voor zijn.

Maatwerk moet echter niet geïnterpreteerd worden als de vervanging van indirecte participatie (Cliëntenraad) door directe participatie (Inspraak). In de Memorie van Toelichting staat een passage die deze indruk zou kunnen wekken. Maatwerk dient echter geen betrekking te hebben op de vorm: een orgaan met wettelijke adviesrechten die de collectieve belangen van cliënten vertegenwoordigt en het individuele niveau overstijgt. Dit orgaan: de cliëntenraad, dient niet ter discussie te staan.

Maatwerk en lokale medezeggenschap
Het LSR vindt dat indien cliënten van een locatie besluiten om de wettelijke medezeggenschap anders in te richten dit mogelijk moet zijn, bijvoorbeeld indien de cliënten ervoor kiezen om een bewonersoverleg of een jongerenberaad met wettelijke Wmcz rechten in te stellen, in plaats van een cliëntenraad. Dit besluit voor het instellen van een alternatieve formele vorm van medezeggenschap dient altijd op lokaal niveau en door cliënten zelf te worden genomen, daar moet een centrale cliëntenraad of zorgaanbieder geen invloed op kunnen uitoefenen. Wij pleiten voor een wettekst die aansluit bij een eerder voorstel uit 2009 vermeldt in de UvO (uitkomst van overleg die tussen koepels, zorgaanbieders en cliëntenraden is afgesloten), te weten:
‘De zorgaanbieder stelt voorts een cliëntenraad in ten behoeve van de cliënten van iedere locatie waarin meer dan 10 zorgverleners werkzaam zijn, tenzij de meerderheid van de cliënten van de locatie, de voorkeur geeft aan een alternatieve vorm van medezeggenschap met bijbehorende wettelijke advies- en instemmingsrechten)’.

Ten aanzien van onze aanbevelingen aangaande de mogelijkheid tot afwijken van advies- en instemmingsrechten en maatwerk langdurige zorg verwijzen wij naar onze brief in de bijlage.

Vraag4

In de Jeugdwet zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen (artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.12 Jeugdwet). Door de voorgestelde wijzigingen in dit wetsontwerp ontstaan er verschillen tussen de regels die gelden voor de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen en de regels voor de zorgaanbieders waarop dit wetsvoorstel zich richt. Voor een beeld van deze verschillen wordt verwezen naar paragraaf 6 van bijgevoegde Memorie van Toelichting. Met name bij jeugd-GGZ en jeugd-LVB kan het voorkomen dat een jeugdhulpaanbieder ook wordt aangemerkt als een zorgaanbieder in de zin van dit wetsontwerp, omdat ook GGZ-zorg of LVB-zorg voor niet-jeugdigen wordt aangeboden. Hierdoor zouden twee afwijkende regimes op deze aanbieders van toepassing zijn, hetgeen niet de bedoeling is. De regering is daarom van plan om aan het onderhavige wetsontwerp een onderdeel toe te voegen waarin de Jeugdwet zodanig wordt gewijzigd dat het regime van de nieuwe Wmcz ook van toepassing wordt op alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen in de zin van de Jeugdwet.

>> Wat is uw oordeel over een zodanige wijziging?
Het LSR is positief over het van kracht laten worden van de Wmcz op de Jeugdwet. In het domein van de Jeugdwet is nog veel werk te verzetten. Inbreng vanuit het cliëntenperspectief via de cliëntenraad kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren, waarbij het LSR de toevoeging van het instemmingsrecht als belangrijke versterking ziet.

Vraag5

Heeft u nog overige opmerkingen?
Het LSR ziet het wetsvoorstel als een duidelijke versterking van de positie van cliënten. Naast de bovengenoemde punten vindt het LSR dat het wetsvoorstel op de hieronder genoemde onderdelen nog aanscherping behoeft.

Ten aanzien van onze overige aanbevelingen verwijzen naar onze brief in de bijlage.

Bijlage