Wet tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen

Reactie

Naam 's Heeren Loo (beleidsmedewerker J Kerkum)
Plaats Amersfoort
Datum 11 november 2016

Vraag1

De regering vindt dat cliënten en cliëntenraden in de zorg beter gepositioneerd moeten worden om (1) de belangen van de cliënt te behartigen en (2) meer medezeggenschap te hebben over beslissingen die door de zorgaanbieder genomen worden. De zorgaanbieder moet de cliënt de ruimte geven om tegenwicht te bieden aan de belangen van andere betrokkenen in de zorginstelling. Door maatwerk kan de medezeggenschap worden afgestemd op de afhankelijkheid van de cliënt van de zorgaanbieder. Om dit te bereiken wil de regering de wet aanscherpen. In paragraaf 6 van het algemeen deel van de Memorie van Toelichting zijn de wijzigingen op hoofdlijn beschreven.

>> Vindt u het wetvoorstel effectief om de gestelde doelen te bereiken? Indien niet, heeft u suggesties voor verbetering? En zo ja, welke?
Ja, het wetsvoorstel lijkt voor een groot deel effectief om de gestelde doelen te bereiken. Wij zien mogelijkheden om dat nog verder aan te scherpen, en doen daarbij onderstaande suggesties voor verbetering.
1. Wij signaleren dat het wetsvoorstel een onderscheid regelt tussen “directe” medezeggenschap (inspraak) en “indirecte” (via een vertegenwoordigende cliëntenraad). (zie MvT § 2). Dit en de tekst van het wetvoorstel leiden tot verwarring over wie deelneemt in de vertegenwoordigende cliëntenraad: de cliënt zelf of zijn vertegenwoordiger.
Wij pleiten voor een zodanige omschrijving dat duidelijk is dat en de cliënten en hun vertegenwoordigers zitting kunnen hebben in de vertegenwoordigende cliëntenraad.
2. Wij signaleren dat het wetsvoorstel de mogelijkheid opent om anderen dan de (wettelijk) vertegenwoordigers van cliënten te kiezen en benoemen als lid van de vertegenwoordigende cliëntenraad. Wij vinden dat onwenselijk omdat daarmee het kenmerk van medezeggenschap en de gestelde doelen van dit wetsvoorstel tekort gedaan worden. Bovendien krijgt “vertegenwoordiging” in dit wetsvoorstel een andere definitie dan bijvoorbeeld in de WKKGZ of de WGBO.
Daarom pleiten wij voor gebruik van, aan de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg, aansluitende definities van zowel cliënt en diens vertegenwoordiger.

Vraag2

In artikel 2 van het wetsontwerp is een bepaling opgenomen die zich specifiek richt op zorgaanbieders die een instelling hebben waarin cliënten in de regel langdurig verblijven. Op basis van dit artikel worden zij verplicht om hun cliënten de mogelijkheid te bieden om inspraak te hebben op aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven van de cliënt. Deze verplichting geldt naast de meer algemene verplichting voor zorgaanbieders om zorg te dragen voor een cliëntenraad en is ongeacht de omvang van de zorgaanbieder (zie naast artikel 2 ook artikel 3, lid 1).

>> Heeft u opmerkingen bij de inspraakverplichting in artikel 2?
Nee

Vraag3

In het wetsontwerp wordt op diverse plaatsen ruimte voor maatwerk in het organiseren van medezeggenschap geboden. Daardoor is het mogelijk dat cliëntenraden en zorgaanbieders eigen afspraken maken. Deze kunnen afwijken van de algemene regeling in de wet. Bijvoorbeeld wanneer directe participatie van cliënten meer op de voorgrond komt te staan. Het wetsontwerp biedt hiertoe de ruimte. Het horen van de stem van de cliënt kan immers op veel verschillende manieren gebeuren.

>> Vindt u dat dit wetsontwerp voldoende ruimte biedt aan zorgaanbieders en cliëntenraden voor maatwerk?
Ja, met de volgende aanbeveling. De zorgaanbieder met meerdere instellingen zal meerdere vertegenwoordigende raden inrichten. Onder andere in § 6.5 van de MvT staat wat onder “instelling” moet worden verstaan. Wij adviseren om deze definitie op te nemen onder begripsbepalingen van artikel 1 van dit wetsvoorstel, net als in artikel 1 van de WKKGZ.

Vraag4

In de Jeugdwet zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen (artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.12 Jeugdwet). Door de voorgestelde wijzigingen in dit wetsontwerp ontstaan er verschillen tussen de regels die gelden voor de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen en de regels voor de zorgaanbieders waarop dit wetsvoorstel zich richt. Voor een beeld van deze verschillen wordt verwezen naar paragraaf 6 van bijgevoegde Memorie van Toelichting. Met name bij jeugd-GGZ en jeugd-LVB kan het voorkomen dat een jeugdhulpaanbieder ook wordt aangemerkt als een zorgaanbieder in de zin van dit wetsontwerp, omdat ook GGZ-zorg of LVB-zorg voor niet-jeugdigen wordt aangeboden. Hierdoor zouden twee afwijkende regimes op deze aanbieders van toepassing zijn, hetgeen niet de bedoeling is. De regering is daarom van plan om aan het onderhavige wetsontwerp een onderdeel toe te voegen waarin de Jeugdwet zodanig wordt gewijzigd dat het regime van de nieuwe Wmcz ook van toepassing wordt op alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen in de zin van de Jeugdwet.

>> Wat is uw oordeel over een zodanige wijziging?
Het wetsvoorstel beoogt maatwerk in de medezeggenschap voor verschillende vormen van zorg. Dat wordt met deze wijziging deels geregeld (voor de jeugd).
Wij pleiten ervoor om onder dezelfde argumentatie ook de WMO-aanbieders onder hetzelfde medezeggenschapsregime van de nieuwe Wmcz te zetten.

Vraag5

Heeft u nog overige opmerkingen?
Wij denken dat dit ontwerp uitstekende mogelijkheden biedt om in samenwerking met cliënten en hun vertegenwoordigers een regeling af te spreken. Zodanig dat daarmee de doelen van dit wetsvoorstel optimaal verwerkelijkt kunnen worden. In deze regeling kunnen afspraken over maatwerk gemaakt worden, volgens het principe “medezeggenschap volgt zeggenschap”.
Een uitbreiding van de rechten en de plichten in de wet, zoals in sommige reacties op deze consultatie gevraagd wordt, lijkt ons daarom niet wenselijk.