Wet tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen

Reactie

Naam mr. B.M. Roeterdink-Daggert
Plaats Laren Gld.
Datum 11 november 2016

Vraag4

In de Jeugdwet zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen (artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.12 Jeugdwet). Door de voorgestelde wijzigingen in dit wetsontwerp ontstaan er verschillen tussen de regels die gelden voor de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen en de regels voor de zorgaanbieders waarop dit wetsvoorstel zich richt. Voor een beeld van deze verschillen wordt verwezen naar paragraaf 6 van bijgevoegde Memorie van Toelichting. Met name bij jeugd-GGZ en jeugd-LVB kan het voorkomen dat een jeugdhulpaanbieder ook wordt aangemerkt als een zorgaanbieder in de zin van dit wetsontwerp, omdat ook GGZ-zorg of LVB-zorg voor niet-jeugdigen wordt aangeboden. Hierdoor zouden twee afwijkende regimes op deze aanbieders van toepassing zijn, hetgeen niet de bedoeling is. De regering is daarom van plan om aan het onderhavige wetsontwerp een onderdeel toe te voegen waarin de Jeugdwet zodanig wordt gewijzigd dat het regime van de nieuwe Wmcz ook van toepassing wordt op alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen in de zin van de Jeugdwet.

>> Wat is uw oordeel over een zodanige wijziging?
De Jeugdwet maakt onderdeel uit van de wetten in het gemeentelijk sociaal domein, waartoe ook de Wmo 2015 behoord. In art. 2.1.3 Wmo 2015 wordt de gemeenteraad opgedragen bij verordening regels vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in art. 2.1.2. bedoelde plan. In de verordening wordt in ieder geval bepaal: ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieders die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is (art. 2.1.3. lid 2 sub e Wmo 2015) Indien de aanbieder een voorziening levert als bedoeld in art.2.1.3. tweede lid onderdelen d en e, treft de aanbieder: een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn (art. 3.2 eerste lid sub b Wmo 2015). Gemeenten voeren hun eigen medezeggenschapsbeleid in, zonder rekening te houden met de bijzondere positie van cliënten die in hun eigen huiselijke domein ondersteuning en begeleiding ontvangen.
Complicerende factor bij dit alles is dat, evenals voor de Jeugdwet het geval is, aanbieders aangemerkt kunnen worden als zorgaanbieder in de zin van dit wetsontwerp, waardoor deze aanbieders geconfronteerd worden met drie afwijkende regimes. Harmonisatie van de medezeggenschapswetgeving is dan ook dringend gewenst.