Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen

Reactie

Naam Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) (A Sietses)
Plaats Utrecht
Datum 14 mei 2014

Vraag1

Wat vindt u van het voorstel dat de benoeming van bestuurders voortaan moet gebeuren op basis van openbare profielen en om de medezeggenschapsorganen adviesrecht te geven over die profielen en over benoeming en ontslag van bestuurders?
Het moeten maken van openbare profielen en het recht voor de medezeggenschap om advies te geven zal naar onze inschatting weinig uitmaken.

Wat betreft de openbare profielen het volgende: bij profielen voor de RvT zien we dat nu al, die zijn zo opgesteld dat men er tijdens de sollicitaties nog alle kanten mee op kan. Dat is ook begrijpelijk, een profiel of vacature zo specifiek maken dat slechts een kleine groep gegadigden nog voldoet is immers onredelijk en onwenselijk.

Wat betreft het recht om advies te geven bij de benoeming en het ontslag van bestuurders klinkt positief, ware het niet dat de wet dit al regelt in artikel 9.3 lid 2 en 10.24 lid 3 WHW. Hieronder de tekst uit artikel 9.3 lid 2 WHW:
“Alvorens tot benoeming of ontslag van een lid van het college van bestuur over te gaan, hoort de raad van toezicht vertrouwelijk de universiteitsraad of de ondernemingsraad en het orgaan binnen de universiteit dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld, over het voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Titel 2 van dit hoofdstuk is niet van toepassing. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.”

Het wetsvoorstel dat nu ter consultatie voorligt, biedt niets meer dan het al bestaande hoorrecht. Immers, het recht om advies te geven is juridisch niet hetzelfde als een formeel adviesrecht zoals de medezeggenschap dat op andere onderwerpen wel kent. Op basis van de toelichting gaan wij ervan uit dat er wel een echt adviesrecht is bedoeld. Daarom stellen wij voor dat dit recht opgenomen wordt in artikel 9.33a en 10.20a van de WHW. Daarnaast stelt de bestaande wettekst dat “Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming”. Die garantie geeft het voorstel van de minister nu niet en wij stellen voor dat te wijzigen.

Vraag2

Wat vindt u van het voorstel dat er in het PO, VO en MBO, minimaal eenmaal per jaar, overleg dient plaats te vinden tussen de medezeggenschap en de Raad van Toezicht?

N.B. in het hoger onderwijs bestaat al een overlegplicht.
Hoewel de voorliggende wijziging niet om het hoger onderwijs gaat, hebben wij toch een reactie. Wij zien namelijk dat de overlegplicht (artikel 9.8 lid 2 en artikel 10.3d lid 6 WHW) in het hoger onderwijs niet altijd wordt uitgevoerd zoals dat (ook volgens het ministerie zelf) bedoeld is. Het zou zo moeten zijn dat de medezeggenschap met de RvT kan overleggen in afwezigheid van het CvB, om zo een open gesprek te bevorderen. Immers, de achterliggende gedachte van de overlegplicht is dat de RvT niet alleen via de bestuurder, maar ook rechtstreeks signalen tot zich kan nemen.

Wij stellen daarom voor om de overlegplicht inderdaad – zoals de minister voorstelt – in alle sectoren in te voeren maar tevens uit te breiden met de bepaling dat dit plaatsvindt in afwezigheid van de bestuurder. Dit kan overigens ook in de memorie van toelichting geëxpliciteerd worden om de medezeggenschap een handvat te geven om dit punt aan de orde te stellen. Uiteraard zijn wij voor overleg tussen de bestuurder en zijn medezeggenschap, laat hier geen twijfel over zijn. Een raad dient zich echter vrij te voelen haar eventuele zorgen bij de intern toezichthouder te uiten.

Vraag3

Wat vindt u van het voorstel dat de Inspectie van het Onderwijs direct door de interne toezichthouders of het interne toezichthoudende orgaan (Raad van Toezicht) op de hoogte moet worden gesteld van een redelijk vermoeden van wanbeheer bij de instelling.
Wij zijn hier positief over; de onderwijsinspectie moet tijdig op de hoogte zijn zodat zij kan besluiten of zij moet ingrijpen. Door er eerder bij te zijn, kan mogelijk een heel mediacircus en drastische maatregelen voorkomen worden. Wij hebben wel de suggestie eenzelfde plicht voor de medezeggenschap te laten gelden, waarbij de medezeggenschap in eerste instantie haar vermoeden bij de RvT dient te melden. Mocht de RvT het negeren dan kan de raad het uiteraard alsnog bij de inspectie zelf melden.

Vraag4

Wat vindt u van de vier voorgestelde wijzigingen in de Wet medezeggenschap op scholen (WMS)?

N.B. De WMS is alleen van toepassing in het funderend onderwijs.
Wat betreft de wijzigingen rond nietigverklaring en versterking van de positie voor de geschillencommissie, is de LSVb er sterk voorstander van dit ook op het hoger onderwijs toe te passen. Het is ons onduidelijk waarom dat nu niet gebeurt maar het lijkt ons wenselijk de rechten en positie van geschillencommissies in de hele sector gelijk te trekken. Daarbij zou nietigverklaring een grote verbetering zijn voor de positie van medezeggenschap. De huidige situatie is nog te vaak zo dat besluiten van de geschillencommissie door een bestuurder genegeerd worden en een medezeggenschapsraad ook nog (na positieve uitspraak geschillencommissie dus) de stap naar de rechter moet zetten.

Wat betreft de wijziging die een budget beschikbaar stelt aan de medezeggenschap het volgende: de aanleiding van deze wijziging is een Kamermotie (kamerstukken II 2012/13, 33 495, nr. 17) en daar ging het expliciet om het onderbrengen bij de raad zelf. De voorgestelde wetswijziging dekt dit doel naar ons idee niet; het blijft voor een bestuurder (te makkelijk) mogelijk een raad budget te onthouden voor scholing. In de praktijk gebeurt het regelmatig dat een bestuurder intern scholing regelt en daarna weigert externe (onafhankelijke) scholing te betalen. Juist als het moreel kompas van de bestuurder het laat afweten, is het cruciaal dat een raad zich onafhankelijk kan laten scholen, informeren en ondersteunen.

Concreet stellen wij daarom voor:
1) Alle voorgestelde wijzigingen op de WMS ook toe te passen op de WHW.
2) Expliciet in de wet op te nemen dat de medezeggenschap zelf gaat over de besteding van haar budget, uiteraard binnen het redelijke (het moet doelmatig blijven). Dit voorstel geldt uiteraard zowel voor de WMS (wetswijziging) als de huidige WHW, waar dit recht op budget verduidelijkt dient te worden.

Vraag5

Wat vindt u van het voorstel om wettelijk vast te leggen dat de opleidingscommissies van universiteiten en hogescholen als belangrijkste taak hebben, te adviseren over het bevorderen en borgen van de kwaliteit van de opleiding?
Ons is niet goed duidelijk wat deze wijziging probeert te bereiken. Op zichzelf is het goed dat duidelijker wordt vastgelegd dat de opleidingscommissie als primaire taak heeft te adviseren over de kwaliteit van de opleiding, maar of dat zonder concretisering veel verandert, betwijfelen wij.

Belangrijker is dat de zeer concreet geformuleerde adviesrol rond de onderwijs- en examenregeling (OER) nu juist zwakker wordt geformuleerd. De huidige wettekst van dit artikel maakt het expliciet dat het advies over de OER bij de opleidingscommissie ligt en dat dit advies er moet zijn alvorens het instellingsbestuur de regeling vaststelt. In het wetsvoorstel wordt dit slechts als voorbeeld benoemd en hoeft het niet meer voorafgaand aan vaststelling van de regeling. Dit zou als negatief effect kunnen hebben dat bestuurders zich niet meer genoodzaakt zien een OC vooraf advies te vragen, zo is het wetsvoorstel vermoedelijk niet bedoeld.

Concreet stellen wij voor de opsomming in de huidige wet te laten staan en slechts de inleidende zin te wijzigen in "De commissie heeft tot taak te adviseren over het bevorderen en borgen van de kwaliteit van de opleiding, daartoe in ieder geval begrepen de volgende taken:"

Daarnaast hebben wij een extra suggestie. Het laatste punt uit de opsomming geeft de opleidingscommissie het recht te adviseren over alles dat het onderwijs van de opleiding aangaat. Dat geeft nu soms discussie tussen bestuurder en OC omdat veel randzaken zoals faciliteiten invloed hebben op het onderwijs, maar niet het onderwijs zelf betreffen. Daar worden OC-adviezen over werkplekken, faciliteiten in leslokalen en dergelijken regelmatig genegeerd. Daarom is ons voorstel de wettekst te veranderen zodanig dat ‘het onderwijs in’ uit de tekst verdwijnt. Omdat het een vrijblijvend advies is, zien wij hier verder geen nadelen aan.

Vraag6

Wat vindt u ervan dat de minister, naast de bestaande mogelijkheden (o.a. aanwijzingsbevoegdheid, inhouding van bekostiging) ook de mogelijkheid krijgt om in het uiterste geval de rechter te verzoeken om falende bestuurders of interne toezichthouders van bijzondere instellingen te schorsen of te ontslaan?
Positief, het onderwijs is één van de belangrijkste maatschappelijke taken die er bestaat. De verantwoordelijke minister moet dan ook altijd kunnen ingrijpen bij misstanden en daarbij is vaak ook spoed geboden. Wat ons betreft mag dit zelfs sterker worden geregeld, waarbij de minister bestuurders en toezichthouders zelf kan ontslaan en beroep open staat bij de rechter. Hoewel dat uiteraard een bijzonder zwaar middel is, zien wij dat liever dan dat een minister door beperkende regels te langzaam kan reageren.

Vraag7

Consultatieve vraag over:
Instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting.

Toelichting:
De begroting geeft inzicht in de voorgenomen besteding van middelen. Daarom is het van belang dat het medezeggenschapsorgaan hierbij betrokken is. Dit orgaan heeft (instemmings)recht ten aanzien van diverse (inhoudelijke) onderwerpen, bijvoorbeeld op het gebied van de strategische beleidsvoornemens van de hogescholen en universiteiten. Op dit moment heeft het medezeggenschapsorgaan in het primair en voortgezet onderwijs al adviesrecht op de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school (zie bijv. artikel 11 van de Wet medezeggenschap op scholen). In het hoger onderwijs hebben de medezeggenschapsorganen op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) adviesbevoegdheid met betrekking tot de begroting. In de HO-sector en de MBO-sector geldt op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) dat de Ondernemingsraad (OR) adviesrecht heeft op het meerjarig financieel beleid en over belangrijke investeringsbeslissingen en kredietbesluiten (art.25-1.h t/m j). De WOR schrijft verder voor dat het bestuur de begroting aan de OR moet verstrekken en die met deze raad moet bespreken (art.31a-3).
Onderwijsinstellingen zijn bevoegd om in hun reglement instemmingsrecht op (hoofdlijnen van) de begroting te regelen. In een aantal gevallen is dit ook gedaan.

VRAAG:
Is het wenselijk of noodzakelijk om aan medezeggenschapsorganen een wettelijk instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting te geven?
Als er goede redenen zijn om dat te doen, hoe zou dat in de praktijk dan het beste inhoud kunnen krijgen?
Het is cruciaal dat bekostiging ten goede komt aan het onderwijs, docenten voor de klas en het overdragen van kennis aan studenten. Helaas bewijzen voorbeelden uit het verleden dat dit lang niet altijd gebeurt; teveel geld gaat naar megalomane bouwprojecten, onnodig dure ICT-projecten of een lading (interim)managers. Als we daar wat aan willen doen dan zijn er maar twee oplossingen. Ofwel de overheid stelt een wettelijke ratio vast waardoor bijvoorbeeld 80% van het budget direct aan onderwijs besteed moet worden, ofwel we geven de medezeggenschap instemmingsrecht op de begroting. De eerste optie haalt iedere flexibiliteit uit het systeem, iedere hogeschool of universiteit is anders en het is dus passender het besluit over financiën binnen de instelling te houden.

Dat betekent voor ons instemmingsrecht op de hele begroting, niet alleen de hoofdlijnen. De reden hiervoor is dat de hoofdlijnen nooit goed te definiëren zijn zonder wettelijk allerlei details te verplichten (zoals voor een OER in artikel 7.13 WHW al gebeurd). Zonder harde definitie van de 'hoofdlijnen' creëert instemmingsrecht op die hoofdlijnen alleen onduidelijkheid en een juridisch moeras waar alleen met een hele serie geschillen duidelijkheid in te scheppen valt. Dit terwijl instemmingsrecht op de hele begroting nauwelijks echte nadelen heeft. De angst dat de raad zich dan opeens met de meest kleine details zou bemoeien is ongegrond, dat gebeurt nu ook niet terwijl een behoorlijk aantal raden dit recht al heeft. Ook zou een meerderheid van de medezeggenschap (docenten, medewerkers en studenten gezamenlijk) hun instemming moeten onthouden. Wij zien dat alleen gebeuren als de raad het echt belangrijk vindt, dus niet over kleine details. In het uitzonderlijke geval dat dit toch gebeurt is altijd een geschil door de bestuurder mogelijk.

Kortom, als we het belangrijk vinden dat overheidsbekostiging echt aan het onderwijs besteed wordt dan is instemmingsrecht op de hele begroting noodzakelijk. Bestuurders hebben simpelweg bewezen die verantwoordelijk niet zelfstandig te kunnen dragen dus is controle van de medezeggenschap noodzakelijk.

Vraag8

Consultatieve vraag over:
Benoembaarheid leden Raad van Toezicht

Toelichting:
Tijdens het overleg in de Tweede Kamer op 23 april 2014 over governance is de vraag aan de orde geweest in hoeverre het wel of niet wenselijk is dat een lid van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal tevens lid kan zijn van een Raad van Toezicht van een instelling voor het hoger onderwijs. In de huidige Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is het niet toegestaan om een lid van het Parlement tevens te benoemen tot lid van de Raad van Toezicht van een openbare universiteit. Bij andere onderwijsinstellingen (PO,VO,MBO) bestaat niet zo’n wettelijke beperking.

VRAAG:
Is het wenselijk of noodzakelijk om een dergelijk verbod te handhaven?
Ja, het is onwenselijk dat leden van de Staten-Generaal tegelijk toezichthouder zijn bij een onderwijsinstelling. De minister heeft een toezichthoudende rol richting universiteiten en hogescholen, voor universiteiten benoemd zij tevens (terecht) de leden van de Raad van Toezicht. De Staten-Generaal controleert juist de minister en wij vinden het onwenselijk dat deze dubbelrol bestaat. Het verbod dat nu voor universiteiten geldt, zouden wij dan ook uitbreiden naar alle onderwijssectoren. In het debat stelde minister Bussemaker de terechte vraag of dit dan ook naar andere sectoren doorgetrokken moet worden waar de overheid een sterke positie bij inneemt (zoals de zorg). Wij vinden die vraag echter lastig te beantwoorden omdat wij die sectoren onvoldoende kennen.

Vraag9

Consultatieve vraag over:

Versterkt informatierecht medezeggenschapsorganen hoger onderwijs.

Toelichting:
Naar huidig recht moet het college van bestuur van universiteiten en hogescholen, al dan niet gevraagd, tijdig aan het medezeggenschapsorgaan alle inlichtingen verschaffen die zo’n orgaan voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft.
Hiermee heeft het medezeggenschapsorgaan recht op alle relevante informatie die nodig is voor het uitoefenen van zijn taak, zonder dat er sprake is van onnodige administratieve lasten. In andere sectoren in de publieke en private sector is dit op vergelijkbare wijze geregeld. De Tweede Kamer heeft bij motie van 23 april jl. voorgesteld de informatieplicht te verbreden tot het verschaffen van de inlichtingen die de raad zelf “nodig acht”, omdat volgens de Tweede Kamer zo voorkomen wordt dat de medezeggenschapsorgaan informatie wordt onthouden.

VRAAG:
Is het wenselijk of noodzakelijk om aan medezeggenschapsorganen een verbreed informatierecht te geven?

Als er goede redenen zijn om dat te doen, hoe zou dat in de praktijk dan het beste inhoud kunnen krijgen?
De praktijk wijst helaas uit dat sommige bestuurders het informatierecht in de praktijk zeer beperkt uitleggen. Zo worden kritische rapporten, evaluaties en accountantsrapportages achtergehouden voor de medezeggenschap omdat de inhoud negatief is voor de bestuurder. Op die manier kan een medezeggenschap uiteraard nooit haar taak correct uitvoeren.

Belangrijkste probleem is dat er geen onafhankelijke beoordeling is over wat de medezeggenschap nodig heeft, tenzij per informatieverzoek een geschil wordt gevoerd. Dat is niet alleen onwerkbaar, maar zou juist de onnodige administratieve lasten veroorzaken waar niemand bij gebaat is.

Kortom, de vraag is welk risico zwaarder weegt: een bestuurder die informatie achterhoudt voor de medezeggenschap, waardoor de medezeggenschap haar controlerende taak niet kan uitvoeren, of het risico dat teveel informatie wordt opgevraagd met onnodige kosten tot gevolg. Op basis van de problemen uit het verleden kiezen wij dan voor een sterke interne controle waarbij de medezeggenschap zelf oordeelt welke informatie nodig is.

Daarbij is de angst dat onnodig veel informatie wordt opgevraagd volgens ons onnodig. Het gaat bijvoorbeeld om de informatie die een raad nodig acht, dus meer dan de helft van de leden van een raad en niet één enkele dwarsligger

Vraag10

Consultatieve vraag over:
Student-assessor binnen hoger onderwijs

Toelichting:
Een studentassessor is een student van een instelling die de vergaderingen van het college van bestuur bijwoont en daarin een adviserende rol heeft. Met een wettelijke verplichting tot een studentassessor zou er van de kant van studenten in een vroeg stadium inspraak zijn bij het instellingsbeleid en zou die inspraak het beleid kunnen versterken, aldus de motie van de Kamer van 23 april jl. Vraagpunt is hoe een dergelijke figuur past in het governancesysteem van ‘checks and balances’ met bestuur, toezicht en medezeggenschap en wat de positie van de student- assessor is ten opzichte van andere studenten en medezeggenschapsorganen die studenten vertegenwoordigingen.

VRAAG:
Is het wenselijk of noodzakelijk om de studentassessor wettelijk verplicht te stellen bij hogescholen en universiteiten?

Als er goede redenen zijn om dat te doen, hoe zou dat in de praktijk dan het beste inhoud kunnen krijgen?
Het zal niet verbazen dat de LSVb sterk voorstander is van de studentassessor. De praktijk wijst uit dat een studentenblik vaak ontbreekt bij het maken van plannen. De medewerkers- en docentenblik zijn vaak wel vertegenwoordigd (die zijn dan niet als medezeggenschapper maar als medewerker betrokken) terwijl studenten pas later kunnen aanschuiven als plannen veel verder zijn gevorderd. Het is op dat moment lastig nog fundamentele denkfouten of gebreken in een plan te corrigeren. Vroegtijdige betrokkenheid van een student zou dit hebben voorkomen. Daarom zijn wij sterk voorstander van een (goed uitgevoerde) functie van studentassessor.

Deze uitvoering heeft voor ons enkele voorwaarden:
- Het mag geen rechtstreeks verkozen student zijn. Dit zou de positie van de medezeggenschap onduidelijk maken en zo is de functie niet bedoeld. De assessor is adviserend voor de bestuurder maar de formele rol blijft volledig bij de medezeggenschap.
- De benoemingsvorm moet zo gekozen worden dat de assessor werkt met vertrouwen van zowel medezeggenschap als de betrokken bestuurder(s). Bijvoorbeeld door iemand op voordracht van de medezeggenschap door de bestuurder te laten benoemen.
- Dit vertrouwen is cruciaal, alleen dan kan de assessor vrij adviseren en staat de bestuurder open voor de inbreng. Daarnaast heeft de assessor expliciet geen stemrecht in vergaderingen, doel is een studentenblik toe te voegen aan de besluitvorming van de bestuurder(s) en het uiteindelijke plan daarmee te versterken.

Bijlage