Wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Reactie

Naam Reinigingsdienst Waardlanden (T.J.E.P. Versteeg)
Plaats Gorinchem
Datum 12 mei 2014

Vraag1

Vindt u dat het gelijke speelveld in Nederland tussen overheidsondernemingen en private ondernemingen door middel van dit conceptwetsvoorstel in voldoende mate wordt bereikt?
Nee, zoals het wetsvoorstel er nu ligt zullen teveel overheidstaken onnodig onder de Vpb-plicht vallen. Ook het onderscheid tussen eigen diensten, gemeenschappelijke regelingen en overheids NV’s/BV’s (met uitsluitend gemeentelijk aandeelhouderschap) draagt niet bij aan het creëren van een Level Playing Field. Naar onze mening waarborgt de huidige wet Markt en Overheid en de Aanbestedingswet voor zover het gemeentelijk afvalbeheer en het beheer van de openbare ruimte betreft het Level Playing Field voldoende (mede in het licht van de te verwachten aanpassingen hierin als gevolg van het in werking treden van 2 nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen in 2014).

Vraag2

Wat zou u er van vinden als niet de ondernemingen van een publiekrechtelijke rechtspersoon belastingplichtig zouden zijn, maar de publiekrechtelijke rechtspersoon zelf voor zover zij een onderneming drijft?
Belangrijk hierbij is om vast te stellen dat er verschillende wettelijke overheidstaken zijn waarbij geen sprake is van een onderneming zoals inzameling en verwerking huishoudelijk afval (doelmatig beheer) en het beheer van de openbare ruimte. Het is belangrijk dat de gemeente zelf kan kiezen of zij per onderneming aangifte doet of voor het geheel. Dit kan door het vormen vaneen fiscale eenheid. Alle Vpb-plichtige activiteiten van een gemeente worden dan gezien als één onderneming en er kan één aangifte worden gedaan. Hierbij is het ook van belang dat men dan kan salderen zodat er een Level Playing Field ontstaat met de particuliere bedrijven.

Vraag3

Vindt u dat de reikwijdte en de vormgeving van de vrijstellingen voor overheidsondernemingen, bedoeld in de (nieuwe) artikelen 5a en 5b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met het oog op een gelijk speelveld, tot een acceptabel resultaat leidt, rekening houdend met een aanvaardbare toename van de administratieve lasten voor belastingplichtigen en met het oog op de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst?
Nee, niet voldoende. Belangrijk is dat er een lijst van activiteiten komt die als overheidstaak zijn benoemd en waarvoor de voorgestelde vrijstellingen gaan gelden (dus ook voor quasi inbesteden en samenwerkingsverbanden. Deze wettelijke taken zijn per definitie dus geen taak van een onderneming. Zolang een gemeente op grond van overwegingen van algemeen belang de uitvoering van (met belastinggeld gefinancierde) overheidstaken voorbehoudt aan eigen overheidsdiensten (zoals inzameling huishoudelijk afval en beheer van de openbare ruimte) kan met in achtneming van de wet Markt en Overheid en de Aanbestedingswet, nooit sprake zijn van concurrentieverstoring. De noodzakelijke compensatie van de extra kosten door onnodige administratieve verplichtingen voor gemeenten leiden alleen maar tot het onnodig rondpompen van geld (van burgers).

Vraag4

Vindt u het een goed idee om, vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid en beperking van administratieve lasten, kleine winsten van overheidsondernemingen buiten de heffing te laten, zonder dat daarmee het streven naar een zo gelijk mogelijk speelveld uit het oog wordt verloren?
Het is goed om kleine winsten buiten de heffing te laten. De administratieve lasten wegen hier dan ook niet op tegen de opbrengsten. De vraag hier is wat kleine winsten zijn. De gehanteerde drempelwaarde van €15.000 is niet werkbaar aangezien hier ook ongelijkheid ontstaat. De uitvoering van overheidstaken is niet vergelijkbaar met het werk van stichtingen en verenigingen. Voor grote gemeenten en samenwerkingsverbanden is dit bedrag volstrekt te laag. Beter is dit te beperken tot een procentuele norm. Het heeft de voorkeur hierbij aan te sluiten bij bijvoorbeeld de 80-20% regel uit de nieuwe Europese Aanbestedingsrichtlijnen of het 70% “in hoofdzaak” criterium.

Vraag5

Indien u vraag 4 met 'ja' beantwoordt, welke van de volgende systemen heeft dan uw voorkeur?
i) Het in het conceptwetsvoorstel vervatte systeem als gevolg waarvan de belastbare winst van de onderneming van een publiekrechtelijke rechtspersoon onderscheidenlijk een privaatrechtelijke overheidsonderneming, mits niet hoger dan € 15.000 per jaar, wordt vrijgesteld als de omvang van de te belasten activiteiten maximaal 10% van het totaal van de activiteiten bedraagt, of
ii) Een alternatieve benadering waarin voor ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen aansluiting wordt gezocht bij de thans geldende systematiek voor stichtingen en verenigingen waardoor de belastbare winst wordt vrijgesteld als de jaarwinst niet meer bedraagt dan € 15.000.
De in beide systemen gehanteerde €15.000, afkomstig van de regels voor stichtingen en verenigingen, is niet werkbaar en toepasbaar voor gemeenten en samenwerkingsverbanden. Los van het feit dat hier ook ongelijkheid ontstaat, is de drempelwaarde zeker voor grotere gemeenten en samenwerkingsverbanden volstrekt te laag. Hierdoor wordt de keuzevrijheid van gemeenten om te bepalen hoe de uitvoering van haar wettelijke taken regelen zeer beperkt en wordt fiscale wetgeving bepalend voor de keuze tussen privatisering of deprivatisering .
Beter is de drempelwaarde te bepalen aan de hand van een procentuele norm, gerelateerd aan de voorwaarde om over een reeks van jaren kostenneutraal te kunnen werken.

Vraag6

De regeling dat directe overheidsondernemingen 4% van hun totale vermogen als kosten in aftrek mogen brengen, dient te worden gemoderniseerd. Vindt u dat deze regeling moet worden vervangen door een benadering die ook bij vaste inrichtingen wordt gehanteerd (toerekening van vermogen en financiering op basis van een functionele analyse conform de zogenoemde ‘authorized OECD approach’) of is een praktische benadering meer op zijn plaats waarbij een forfaitaire verhouding tussen vreemd en eigen vermogen wordt aangenomen?
Nee, geen benadering zoals bij vaste inrichtingen. Een forfaitaire benadering lijkt goed. Gelet op de totaalfinanciering door gemeenten is een andere benadering niet haalbaar. Het percentage van 4% lijkt voor de lange termijn realistisch.

Vraag7

Wat vindt u voor het overige van dit conceptwetsvoorstel?
Het conceptwetsvoorstel lijkt in eerste instantie een belangrijke verbetering ten opzichte van de eerdere notitie Belastingplicht Overheidsbedrijven en meer oog te hebben voor de gemeentelijke praktijk. Met name de insteek waarbij voor overheidstaken een vrijstelling wordt gegeven wordt door de NVRD onderschreven.
Echter over de voorwaarden waaronder een gemeente, gemeenschappelijke regeling of een 100% overheidsbedrijf al dan niet voor vrijstelling in aanmerking komen zal, wat de NVRD betreft, verbeterd moeten worden:
a. Er zal een lijst van activiteiten opgesteld moeten worden waar sowieso vrijstelling voor gegeven wordt aan gemeenten, gemeenschappelijke regelingen of andere samenwerkingsverbanden.
b. Er zal een betere definitie moeten komen van in concurrentie treden. Bij wettelijke overheidstaken is geen sprake van concurrentie.
c. Over specifieke activiteiten die in het verlengde van overheidsactiviteiten worden uitgevoerd zullen door gemeenten en overheidsbedrijven afspraken gemaakt moeten worden met de Belastingdienst. Ondanks dat de Belastingdienst eenheid van beleid nastreeft, kan dit zorgen voor ongelijkheid.
d. Voor het gemeentelijk afvalbeheer en het beheer van de openbare ruimte geldt dat er geen winstdoelstelling is. De gemeentelijke belastingen die hiervoor aan de burger berekend wordt mag volgens de gemeentewet maximaal kostendekkend zijn (Wet Milieubeheer en Gemeentewet). De kosten van invoering van een belastingplicht zorgt voor veel extra administratieve lasten en weegt niet op tegen de opbrengsten .
e. Doel van de wet is voldoen aan de dienstige maatregelen van de Europese Commissie en het creëren van een level playing field. Dit wetsvoorstel gaat veel verder dan de eis van de EC. Zeker voor wat betreft activiteiten van overheden welke met belastinggeld worden gefinancierd zoals gemeentelijk afvalbeheer en het beheer van de openbare ruimte.
f. Voorkomen moet worden dat de keuzevrijheid van gemeenten om zelf te bepalen hoe zij de uitvoering van wettelijke taken inricht, wordt beperkt en dat fiscale wetgeving bepalend wordt voor de keuze tussen privatisering en deprivatisering.