Wetsvoorstel verbeterde werking Vormerkung bij beslag

Reactie

Naam mr C. Vermeul
Plaats Zwartewaal
Datum 26 april 2014

Vraag1

Graag uw reactie op de voorgestelde regeling.
Geachte heer, mevrouw,

Met meer dan gewone belangstelling heb ik kennis genomen van de Notamail van 19 februari jl.

De Minister schetst in zijn Memorie van Toelichting dat de Vormerkung tot gevolg heeft dat de vordering van de anterieure beslaglegger geheel dient te worden uitgekeerd en de posterieure beslaglegger zich dient te verhalen op het restant, omdat de anterieure beslaglegger moet meewerken aan de levering en hij deze anders kan tegenhouden. Ik zie niet in waarom de minister aangeeft dat de posterieure beslaglegger wel benadeeld mag worden in zijn verhaalsmogelijkheid, en de anterieure beslaglegger niet ten opzichte van de posterieure beslaglegger benadeeld mag worden. Wanneer dat in stand wordt gelaten, beschermt de Vormerkung niet alleen de koper, maar tevens de anterieure beslaglegger nu hij zijn vordering voor een zo groot mogelijk gedeelte kan verhalen. Dit zou niet de werking van de Vormerkung moeten zijn. De Vormerkung schiet zijn doel voorbij. In geen geval is het onrechtvaardig om de vordering van de anterieure beslaglegger, evenals de vordering van de posterieure beslaglegger, naar evenredigheid van ieders vordering uit te keren. Dat zou overeenkomstig de regels van de wet zijn.

Mijns inziens zou een oplossing voor bovenstaand probleem meer zijn gelegen in het opstellen van een artikellid waarin wordt opgenomen dat –overeenkomstig de paritas creditorum regel- het vorderingsrecht van de anterieure en posterieure beslagleggers naar evenredigheid van ieders vordering dient te worden voldaan, alsmede in overeenstemming met de voorrangsregels van boek 3 BW. Het gevolg daarvan is dat de positie van de anterieure beslaglegger die na een Vormerkung in strijd met de huidige wet en regelgeving is “verheven”, weer terug wordt gezet naar zijn verhaalspositie waar hij ook daadwerkelijk recht op heeft, namelijk naar evenredigheid.

Zoals de regels met betrekking tot het verhalen van een vordering door een beslaglegger op dit moment worden toegepast, is de verhaalspositie van de anterieure beslaglegger na een Vormerkung onrechtmatig en derhalve een ongewenst gevolg van de invoering van de Vormerkung, welke niet bij de invoering zijn voorzien. De onrechtmatige gevolgen van de Vormerkung kunnen niet in stand blijven met als excuus dat dit een feitelijk gevolg is van de Vormerkung?

Ten slotte heb ik mijn afstudeerscriptie als bijlage bij dit schrijven gevoegd (m.n. hoofdstuk 6).

Met vriendelijke groet,
C. Vermeul
Kandidaat-notaris

Bijlage