Besluit versterking voorschoolse educatie

Reactie

Naam Gemeente Terneuzen (S Goossen)
Plaats Terneuzen
Datum 21 maart 2019

Vraag1

Wat vindt u van de flexibele wijze waarop de urenuitbreiding van het aanbod voorschoolse educatie is uitgewerkt?
In principe zijn wij positief over de urenuitbreiding, maar stellen ons wel vragen bij de harde eis dat het aanbod moet worden gerealiseerd binnen 1,5 jaar.
De vraag is of het realiseerbaar is voor alle locaties, vooral in kleinere kernen om 5 dagdelen per week een aanbod te kunnen doen.
Hierin zouden we maatwerk willen kunnen bieden in overleg met de kinderopvanginstellingen. Wij zouden graag zien dat gemeenten en kinderopvanginstellingen ruimte krijgen om het aanbod te spreiden over 2 jaar, zodat we ook in plattelandsgebieden een realistisch aanbod kunnen realiseren voor kinderen met (een risico op) onderwijsachterstanden.
Wij denken overigens dat dit ook kwalitatief een impuls zou kunnen geven. Wanneer wij het aanbod zouden kunnen laten oplopen in intensiviteit (van bijv. 12 uur van 2 tot 3 jaar en 16 uur van 3 tot 4 jaar) denken we ook meer aan te kunnen sluiten bij de ontwikkeling van een peuter qua intensiviteit van het aanbod.

Vraag2

Wat vindt u van de wijze waarop de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker in de voorschoolse educatie is uitgewerkt?
Wij denken dat de intentie is om hiermee de kwaliteit te garanderen. Wij vragen ons echter af of een opgelegd aantal uren ‘pedagogisch kwaliteitsmedewerker’ gebaseerd op het aantal groepen die garantie ook geeft. Wij denken dat de wijze waarop de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker in de regeling is uitgewerkt, geschreven is op grote kindcentra. Want wat is de meerwaarde van een opgelegd aantal uren pedagogisch kwaliteitsmedewerker binnen een klein kindcentrum dat aantoonbaar al een goede kwaliteit levert?
Wij zouden graag zien dat wij in samenwerking met onze kinderopvanginstellingen en het onderwijs een grote mate van vrijheid krijgen in de wijze waarop we de kwaliteit verhogen, waarbij (regel)ruimte is voor innovatie. Dit kan gedeeltelijk door de inzet van een pedagogisch kwaliteitsmedewerker zijn, maar ook op andere manieren. Van belang is dat je maatwerk kan leveren; licht waar het kan, stevig waar het moet. De verhoudingen tussen opvang, onderwijs en gemeenten in onze regio lenen zich hiervoor.

Vraag3

Wat vindt u van de wijze waarop het overgangsrecht is uitgewerkt?
Theoretisch gezien prima, in de praktijk vaak niet realistisch waar het peutergroepaanbod moet worden uitgebreid van 2,5 uur per dagdeel naar 3,25 of 4 uur om gedurende de week tot een aanbod van 16 uur te kunnen komen. Je wilt dan toch niet dat een deel van de kinderen na 2,5 uur wordt opgehaald en een deel pas na 4 uur?
Of bedoelt u, dat het aanbod van 960 uur niet geldt voor deze peuters en zij dus niet ‘extra’ moeten gaan komen om dat aantal uur alsnog in een kortere periode te realiseren.

Vraag4

Heeft u nog andere opmerkingen?
Wij waren verbaasd om in het onderzoek van Buitenhek te lezen dat de verdeling van de OAB-middelen nog steeds niet is gebaseerd op het werkelijk aantal peuters in een gemeente dat op grond van de landelijke criteria in aanmerking zou moeten komen voor een aanbod. Dit betekent dat een groot aantal gemeenten nog steeds geen toereikend budget krijgt om alle doelgroeppeuters een aanbod te kunnen doen. Hoe gaat u hiermee om?

Wij zouden graag willen dat kinderopvanginstellingen (met toestemming van gemeenten) beredeneerd mogen afwijken van bepaalde wettelijke voorschriften, voor zover dit de ontwikkeling van kinderen ten goede komt. Zo hebben wij een aantal kleine locaties in de kernen die een peuteraanbod kunnen realiseren indien zij de kinderopvanggroep splitsen gedurende de dag. Voor kinderen betekent dit echter dat zij het maximale aantal stamgroepen overschrijden wat wettelijk niet is toegestaan. Een kind start bijvoorbeeld ’s ochtends in de kinderdagopvanggroep, waarna het naar de peutergroep gaat en ’s middags wordt opgevangen in de combigroep met de BSO vanwege het geringe aantal kinderen. Hierdoor dreigt het aparte peuteraanbod verloren te gaan, terwijl dit een meerwaarde heeft voor de leefbaarheid van de (kleine) kernen en het aanbieden van zo thuisnabije opvang.

Een andere opgave die de gemeente heeft is het maken van resultaatafspraken over de vroegschoolse educatie. Deze resultaatafspraken moeten worden gemonitord.
Veel gemeenten worstelen met deze opgave. Wij zouden graag een landelijke monitor zien, in plaats van de lokale resultaatafspraken.