Vereenvoudiging belastingteruggaaf oninbare vorderingen

Reactie

Naam VNO-NCW en MKB-Nederland (Mr. J. Kamp)
Plaats Den Haag
Datum 11 augustus 2016

Vraag1

Hoe beoordeelt u de wijziging dat het recht op teruggaaf van betaalde btw en eventuele milieubelasting in ieder geval ontstaat voor zover een vordering één jaar na het opeisbaar worden nog niet is ontvangen?
VNO-NCW en MKB-Nederland zijn zonder meer positief over dit voorstel. Een rechtsvermoeden van oninbaarheid gekoppeld aan een termijn van één jaar zal de toepassing van de regeling in de praktijk aanzienlijk vereenvoudigen.
In onze voorstellen tot vereenvoudiging van de fiscale wetgeving, die in februari 2016 naar het Ministerie van Financiën zijn gezonden, hebben wij een vereenvoudiging van de regeling btw-teruggaaf oninbare vorderingen bepleit. Naast het rechtsvermoeden van oninbaarheid hebben wij ook twee andere vereenvoudigingen voorgesteld. Die hebben betrekking op de verkoop van vorderingen en de wijze waarop om btw-teruggaaf moet worden verzocht. Het is positief dat ook aan deze voorstellen, die in andere consultatievragen aan de orde komen, gehoor is gegeven.
Wat de milieubelastingen betreft, dringen wij erop aan te voorkomen dat in de energiesector een knelpunt ontstaat door - introductie van de in de memorie van toelichting verwoorde gedachte om - in voorschotsituaties de vermindering wegens geheel of gedeeltelijk niet ontvangen bedragen te baseren op de eindfactuur. De opmerking in de memorie van toelichting dat het kabinet voornemens is hierover met de sector in overleg te treden, stemt positief. Wat de milieubelastingen betreft, wordt verder verwezen naar onze reacties op respectievelijk de vragen 5, 7 en 8.

Vraag2

Hoe beoordeelt u dat de teruggaaf wordt gerealiseerd via een vermindering op de aangifte?
Ook dit voorstel beoordelen wij positief. Wij zijn verheugd dat gehoor is gegeven aan ons voorstel om het afzonderlijke teruggaafverzoek aan de Belastingdienst te vervangen door een teruggaafverzoek in de reguliere btw-aangifte. Ook hiermee wordt voor de praktijk vereenvoudigingswinst geboekt.
Wel verzoeken wij om zo snel mogelijk met het georganiseerde bedrijfsleven te overleggen over de daarvoor te hanteren (nieuwe?) box(en). Het is van belang dat de wensen en (on)mogelijkheden bij zowel de Belastingdienst als het bedrijfsleven in een zo vroeg mogelijke fase over en weer kenbaar zijn en afspraken worden gemaakt.
Wat de milieubelastingen betreft, is de vraag gerezen of onze aanname correct is dat de tekstuele wijziging van artikel 92, lid 1, Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) geen wijziging van de bestaande praktijk met zich zal brengen. De teruggaaf wordt immers al via de reguliere aangifte gerealiseerd.

Vraag3

Hoe beoordeelt u dat het in mindering gebrachte bedrag weer op aangifte moet worden voldaan voor zover de vergoeding alsnog wordt ontvangen?
Wij vinden deze verplichting een logisch onderdeel van de voorgestelde teruggaafregeling. Het bij vraag 2 verwoorde verzoek om overleg over de te hanteren box geldt hier evenzeer.

Vraag4

Hoe beoordeelt u de verkorting van twee naar één jaar van de termijn waarna de afnemer de eerder in aftrek gebrachte btw weer verschuldigd wordt voor zover de vergoeding dan nog steeds niet is betaald?
Daar de ondernemer uiterlijk een jaar na het opeisbaar worden van zijn vordering recht op teruggaaf van btw krijgt, vinden wij het redelijk dat de termijn van een jaar ook geldt voor de afnemer die de eerder in aftrek gebrachte btw weer verschuldigd wordt.

Vraag5

Hoe beoordeelt u de vergelijkbare opzet voor de btw en de milieubelastingen? Wordt hiermee naar uw oordeel bereikt dat de regeling voor beide belastingen volgens hetzelfde stramien zal verlopen?
Wat de opzet voor de btw en de milieubelastingen betreft, vragen wij aandacht voor de volgende (mogelijke) knelpunten.

1. Voor ondernemers die naast de btw ook te maken hebben met milieubelastingen is van groot belang dat de teruggaaf van btw op grond van de btw-teruggaafregeling en de vermindering op grond van de Wbm in de uitvoering niet uiteenlopen.
Op dat punt is sprake van enige onduidelijkheid. Wat de btw betreft, is in de voorgestelde tekst van artikel 29, lid 1, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) gekozen voor aansluiting bij de bewoordingen van de btw-richtlijn ("annulering, verbreking, ontbinding ...." etc.), terwijl in de Wbm de thans voor de btw geldende tekst wordt gebruikt. ("voor zover komt vast te staan dat ... bedrag niet is en niet zal worden ontvangen"). Wij nemen aan dat beide teksten materieel niet uiteenlopen en dat derhalve geen verschillende teruggaaftijdstippen kunnen ontstaan. Ons verzoek is om hieraan in de memorie van toelichting aandacht te besteden.
2. Het tweede punt betreft de in de memorie van toelichting geopperde gedachte om in voorschotsituaties de vermindering milieubelastingen te baseren op de eindfactuur. Zie verder onze reactie op de vragen 7 en 8.

Vraag6

Hoe beoordeelt u de voorgenomen regeling met betrekking tot vorderingen die aan een andere ondernemer zijn overgedragen?
Wij hebben eerder opgemerkt dat het voor de praktijk een substantiële verbetering zou zijn als de verkoper van de vordering ook vanuit btw-optiek "afscheid"van de vordering kan nemen en het btw-teruggaafrecht op de koper van de vordering zou overgaan.
Het is positief dat in het conceptwetsvoorstel is geregeld dat a. bij de koper van de vordering een recht op teruggaaf ontstaat als na een jaar na het opeisbaar worden van de overgenomen vordering deze geheel of gedeeltelijk nog niet is betaald en b. het ook de koper is die btw verschuldigd wordt als nadien alsnog een deel van de vergoeding wordt betaald.

Vraag7

Zijn er bepaalde zaken die u in dit stadium al onder de aandacht wil brengen over de vermindering van energiebelasting of belasting op leidingwater, in de situatie dat wordt gewerkt met voorschotbetalingen gevolgd door een periodieke eindafrekening?
Op grond van de delegatiebepaling in het voorgestelde artikel 92, lid 5, Wbm kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorwaarden en beperkingen aan de vermindering worden gesteld. Uit de memorie van toelichting blijkt dat bezien gaat worden of in voorschotsituaties de vermindering kan worden gebaseerd op de eindfactuur.
Wij wijzen erop dat door een koppeling van de vermindering aan de eindfactuur het tijdstip van het recht op vermindering van milieubelasting die op maandelijkse voorschotnota's in rekening is gebracht, wordt verschoven naar uiterlijk een jaar na de eindfactuur. Gevolg is niet alleen dat er verschillende tijdstippen gaan ontstaan waarop in voorschotsituaties om btw-teruggaaf en vermindering van milieubelasting kan worden verzocht, maar ook dat voor de verschuldigdheid van milieubelasting (voorschotnota) een ander tijdstip wordt gehanteerd dan voor de vermindering wegens oninbaarheid (eindfactuur). Dit leidt voor branches die werken met voorschotnota's, zoals de energiebranche, tot administratieve problemen. Ook rijzen er vele vragen over de wijze waarop de uiteenlopende tijdstippen in de bedrijfsvoering geïmplementeerd moeten worden (aanpassing IT-systemen, afschrijvingen, controle etc.).
Voorkomen moet worden dat de door het bedrijfsleven gewenste vereenvoudiging van de regeling oninbare vorderingen voor bepaalde branches gepaard gaat met substantiële negatieve effecten.

Vraag8

Welke concrete effecten verwacht u van de nieuwe regeling?
Een aanzienlijke vereenvoudiging voor de praktijk, maar wel met een aantal "mitsen" waar het gaat om het (dreigende) uiteenlopen van de btw-teruggaaf en de vermindering milieubelastingen. Zie hiervoor.

Vraag9

Mist u nog bepaalde elementen of vereenvoudigingen in de voorgenomen regeling? Zijn er punten die wat u betreft verduidelijkt moeten worden?
o Wij pleiten ervoor om de btw-teruggaaf bij faillissement nader onder de vereenvoudigingsloep te nemen. Het zou nuttig zijn om over mogelijkheden voor een verdere vereenvoudiging op korte termijn een verkennend overleg tussen overheid en in ieder geval het bedrijfsleven te starten.
o In de memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel wordt met betrekking tot het tijdstip waarop een vergoeding opeisbaar is geworden opgemerkt dat uitgegaan wordt van de uiterste datum waarop ingevolge de leveringsovereenkomst tussen een ondernemer en zijn afnemer een vordering in zijn geheel moet zijn betaald. Het verdient aanbeveling om, ter wille van de duidelijkheid, in de toelichting ook aandacht te besteden aan de wettelijke betalingstermijn van dertig dagen na ontvangst van de factuur. Die termijn geldt in situaties waarin contractueel niets is overeengekomen.
o In onze reactie op vraag 2. (realiseren teruggaaf via vermindering aangifte) hebben wij verzocht om zo snel mogelijk met het georganiseerde bedrijfsleven te overleggen over de daarvoor te hanteren (nieuwe?) box(en). Dit verzoek geldt evenzeer voor andere vragen die op de uitvoering betrekking hebben.