Aanpassing van toetsingskader in het kader van positieflijst reptielen

Reactie

Naam Anoniem
Plaats Nijkerk
Datum 10 oktober 2025

Vraag1

Wat vindt u van het aangepaste toetsingskader?
Het aangepaste toetsingskader maakt een slordige en onzorgvuldige indruk. Het document bevat talrijke spellingsfouten, inconsistenties in bronvermelding en ontbrekende leestekens en trema’s. Dat roept vragen op over de zorgvuldigheid waarmee het geheel tot stand is gekomen. Als de redactionele kwaliteit al zo beperkt is, hoe zorgvuldig is dan de inhoudelijke toetsing geweest?

Daarnaast bevat het toetsingskader aantoonbare feitelijke onjuistheden. Een voorbeeld is de passage waarin wordt gesteld dat “sommige slangen bij stress hun staart kunnen afwerpen”. Dat is anatomisch onmogelijk – slangen beschikken simpelweg niet over de daarvoor benodigde structuren zoals bij hagedissen. Mocht er al een enkele uitzonderlijke soort bestaan met een vergelijkbaar afweermechanisme, dan zou deze hooguit door gespecialiseerde houders gehouden worden die volledig in de behoeften van het dier kunnen voorzien. Dat is juist een situatie die je wilt faciliteren, niet verbieden.
Hetzelfde geldt voor diersoorten met een specifieke voedingsspecialisatie: als een deskundige houder aantoonbaar aan die eisen kan voldoen, waarom zou die dan beperkt moeten worden?

Zulke onnauwkeurigheden en generalisaties ondermijnen de geloofwaardigheid van het gehele kader en wekken de indruk dat de opstellers onvoldoende kennis hebben van reptielenbiologie. Een toetsingskader dat bedoeld is om wetenschappelijk gefundeerd beleid te ondersteunen, zou gebaseerd moeten zijn op actuele, correcte en diepgaande vakkennis. In de huidige vorm weerspiegelt het document vooral een gebrek aan expertise en aandacht voor detail.

Vraag2

Bent u het eens met de risicofactoren en risicocategorieën die zijn opgenomen in het toetsingskader?
Nee. De risicofactoren zijn te ruim en onvoldoende concreet geformuleerd, waardoor soorten die in de praktijk goed houdbaar zijn onterecht in hogere risicoklassen belanden. Wie de tekst zorgvuldig leest, ziet dat zelfs eenvoudige, algemeen gehouden soorten, zoals de Griekse landschildpad, al snel “afvallen”. Een soort kan bijvoorbeeld een aantekening krijgen op voedselopname omdat ze in het wild veel tijd aan foerageren besteedt, of op temperatuurregulatie vanwege discussie over winterslaap. Zulke punten zeggen weinig over de houdbaarheid onder gecontroleerde omstandigheden. In plaats van kennis te gebruiken om de verzorging te verbeteren, lijkt het kader vooral te zoeken naar argumenten om soorten te beperken. Dat is de omgekeerde wereld.

Het toetsingskader bevat bovendien feitelijke onjuistheden die de wetenschappelijke kwaliteit in twijfel trekken. Zo wordt gesteld dat ratelslangen of reuzenslangen bij een lage voedingsfrequentie risico lopen op vitaminetekorten. Dat is biologisch onjuist: slangen (reptielen algemeen) hebben een trage stofwisseling, kunnen weken of maanden zonder voedsel en synthetiseren zelf vitamine C. Er is geen enkel bewijs dat grote maaltijdintervallen tot vitaminetekorten leiden.

Ook het criterium “niet aangepast aan het Nederlandse klimaat” is misleidend. Geen enkel exotisch reptiel wordt in ons land buiten gehouden; ze leven in verwarmde, gecontroleerde verblijven. Het buitenklimaat is dus geen relevante risicofactor. Door dit soort aannames als structureel risico op te nemen, worden feitelijk alle soorten in een hogere risicoklasse gedrukt.

De categorie gevaar voor de mens is eveneens te breed. Veel reptielen kunnen theoretisch drager zijn van parasieten of bacteriën, maar vormen bij normaal hygiënisch houderschap geen reëel gevaar. Als dat criterium strikt wordt toegepast, zou vrijwel elke reptielensoort automatisch als risicovol gelden een onhoudbare redenering.

De reptielenhouderij beschikt over uitgebreide kennis, richtlijnen en moderne technieken waarmee genoemde risico’s effectief kunnen worden beheerst. Het toetsingskader houdt daar onvoldoende rekening mee. In plaats van verantwoord houderschap te ondersteunen, dreigt het een systeem te worden dat met verouderde aannames hele diergroepen uitsluit.

Vraag3

Mist u nog zaken die van belang kunnen zijn bij het beoordelen van reptielensoorten op risico's wanneer ze gehouden worden?
Ja, er ontbreekt veel.
Het huidige toetsingskader is uitsluitend gericht op het opsporen van risico’s en niet op het voorkomen of beheersen ervan. Daardoor ontstaat een negatieve benadering: alles wat mogelijk mis kan gaan, telt tegen het dier of de houder, in plaats van dat er wordt gekeken hoe risico’s beperkt kunnen worden door kennis, techniek en goede verzorging.

Een dergelijk systeem leidt tot onevenredige beperkingen en zal in de praktijk contraproductief werken. Een verbod op houdbare soorten zal het houden van reptielen niet stoppen, maar het verschuiven naar de ondergrondse en ongereguleerde houderij, met juist slechter dierenwelzijn als gevolg.
Daarentegen zou een praktisch kader dat uitgaat van welzijnsbevordering, bijvoorbeeld door minimale huisvestingsnormen, scholing en registratie van houders, veel meer bijdragen aan de bescherming van dieren en mensen.

Het is bovendien problematisch dat in het toetsingskader soms verouderde of niet onderbouwde aannames als waarheid worden gepresenteerd (zoals vitaminetekorten bij slangen of klimaataanpassing als risico). Zulke fouten zouden bij een zorgvuldige wetenschappelijke review niet mogen voorkomen. Ze benadrukken juist dat er behoefte is aan samenwerking met deskundigen uit de praktijk, die weten wat in gevangenschap werkelijk speelt.

Nederland zou zich beter kunnen richten op het versterken van verantwoord houderschap, niet op het uitsluiten van diersoorten. Er zijn genoeg reptielen die dankzij ervaren eigenaren uitstekend verzorgd worden, vaak beter dan het gemiddelde gezelschapsdier. Dat positieve aspect komt in het huidige toetsingskader volledig te weinig aan bod.

Beleid moet gebaseerd zijn op actuele kennis, samenwerking met de sector en objectieve wetenschap, niet op achterhaalde aannames of ideologische uitgangspunten. Alleen zo kunnen we een eerlijk en effectief systeem ontwikkelen dat zowel dierenwelzijn als verantwoord eigenaarschap bevordert.