Aanpassing van toetsingskader in het kader van positieflijst reptielen
Reactie
|
Naam
|
Drs. J.B.G. Stumpel
|
|
Plaats
|
Emmen
|
|
Datum
|
15 november 2025
|
Vraag1
Wat vindt u van het aangepaste toetsingskader?
Ik heb, als dierenarts en bioloog met een nationaal en internationaal ‘track record’ van ervaring op het gebied van de veterinaire problemen bij gehouden reptielen en op het gebied van het houden van reptielen in gevangenschap, alsmede als consultant op het gebied van deze zaken, het toetsingskader reptielen gelezen. Ik heb mijn bevindingen in de opmerkingen hieronder uitgewerkt.
Het aangepaste toetsingskader is geproduceerd om een wetenschappelijke onderbouwing van risico’s te genereren, maar de wetenschappelijke basis is zeer dun en onzorgvuldig samengesteld.
Allereerst: de risico’s (waarover later meer, zie vraag 2) lijken in kaart gebracht door auteurs zonder veel kennis van de soortgroep en de wijze van houden ex-situ. De reptielenhouderij is een gespecialiseerde wereld van zeer geëngageerde, veelal professioneel-hobbyistische houders. De kennis die in de afgelopen decennia is opgedaan over het optimaal houden van reptielen is zeer groot en niet te vangen in slechts peer-reviewed literatuur: deze kennis is via het internet en vakliteratuur uitgebreid voorhanden. Houders van deze dieren gebruiken die literatuur om hun dieren zeer succesvol optimaal te houden. Ik spoor de overheid aan om niet de ogen te sluiten voor deze informatiebronnen, omdat deze bronnen een zeer veel grotere benadering van de waarheid zijn dan een selecte hoeveelheid, veelal verouderde, peer-reviewed artikelen.
…
Vanwege het maximum aantal van 2500 woorden in dit tekstvak, verwijs ik naar de meegestuurde bijlage voor de verdere beantwoording van deze vraag.
Vraag2
Bent u het eens met de risicofactoren en risicocategorieën die zijn opgenomen in het toetsingskader?
Neen. Wat mij telkens opvalt, is dat er risicofactoren genoemd worden die strikt genomen in veel gevallen wellicht risico’s zijn, maar die in de praktijk geen werkelijke risico’s zijn omdat de kans dat ze optreden bijzonder klein is. In het Engels dekken de termen ‘hazard’ en ‘risk’ in dezen de lading om het onderscheid te maken: met ‘hazard’ wordt bedoeld wat potentieel eens zou kunnen gebeuren (“als ik buiten loop, dan kan er een bloempot op mijn hoofd vallen vanaf een balkon”), terwijl een ‘risk’ een daadwerkelijk risico is, met een redelijke kans van gebeuren. In dit document worden hoofdzakelijk ‘hazards’ genoemd. Het lijkt de bedoeling om, door bronnen te kiezen die bedachte ‘risico’s’ ondersteunen, een waterdichte methodologie te produceren. Echter, omdat niet meegenomen is wat de kans is dat een bedacht ‘risico’ plaatsvindt, is de methodologie niet een afspiegeling van de werkelijke situatie: het beoordelen van diersoorten op basis van onredelijk kleine of niet-bestaande risico’s is een gevolg als deze methodologie wordt doorgezet.
Een willekeurig voorbeeld, één van velen:
1.3.2.4 “Diersoort heeft een laagfrequent voedingspatroon. Het voederen van deze soorten luistert nauw; wanneer uitsluitend grote prooien worden gevoerd (groot maaltijdinterval) ontstaat de kans op vitaminedeficiënties (Vitamine B en C zijn binnen enkele dagen verbruikt; Zwart, 2001).” > de genoemde oude bron geeft aan dat dit een aanname is en dat er tot op moment van schrijven geen pathologische verschijnselen zijn waargenomen die zouden kunnen zijn ontstaan door mismanagement. In de praktijk worden de beschreven veronderstelde problemen, 24 jaar na publicatie van de bron, nog steeds niet waargenomen. Men mag aannemen dat diersoorten die een laagfrequent voedingspatroon hebben, in de evolutie een manier hebben gevonden om om te gaan met een laagfrequente inname van voedingsbestanddelen: in hun natuurlijke habitat eten zij immers óók laagfrequent. Deze ‘risicofactor’ kan derhalve niet gebruikt worden in de beoordeling.
Vraag3
Mist u nog zaken die van belang kunnen zijn bij het beoordelen van reptielensoorten op risico's wanneer ze gehouden worden?
Ik mis in het geheel van de beoordeling een duidelijk mechanisme voor adaptief management van de uitkomsten, m.a.w. de toedeling aan een risico-klasse wordt niet periodiek herzien en er is geen duidelijk mechanisme om bezwaar aan te tekenen. Voortschrijdend inzicht, hetgeen in de houderij van reptielen in de afgelopen decennia van zeer groot belang is geweest, lijkt geen rol te kunnen hebben in het geheel. Voor een methodiek die meent wetenschappelijk te zijn, is dat een zeer zwak gegeven.
Meer integere oplossingen bestaan. Positieflijsten zijn bedacht om, naast de veiligheid van de mens, het welzijn van dieren te verbeteren. Op de thans gekozen manier slaan deze lijsten het doel volledig mis: de dieren die op de lijst zouden blijven staan, mogen zonder veel kader door iedereen gehouden worden. Door de sterke wens van mensen om huisdieren te houden, zullen slechte houders overstappen naar andere soorten, en zij zullen deze soorten nog steeds onder suboptimale omstandigheden houden. Het dierenwelzijn is dan netto nog steeds niet op orde – het maakt daarbij uiteraard niet uit welke soort het betreft. Goede houders van soorten die niet op de positieflijst zouden verschijnen, wiens dieren geen negatief welzijn ondervinden, wordt de mogelijkheid van het duurzaam houden van hun dieren ontnomen.
…
Vanwege het maximum aantal van 2500 woorden in dit tekstvak, verwijs ik naar de meegestuurde bijlage voor de verdere beantwoording van deze vraag.
Bijlage