Aanpassing van toetsingskader in het kader van positieflijst reptielen
Reactie
|
Naam
|
Dhr. N. Cramer
|
|
Plaats
|
Emmen
|
|
Datum
|
12 november 2025
|
Vraag1
Wat vindt u van het aangepaste toetsingskader?
Het aangepaste toetsingskader is een poging om dierenwelzijn bij gehouden reptielen systematisch te beoordelen, maar sluit in zijn huidige vorm onvoldoende aan bij de werkelijkheid van de moderne reptielenhouderij. Het schetst een beeld waarin het houden van reptielen structureel grote welzijnsproblemen zou veroorzaken, terwijl de praktijk laat zien dat veel soorten al jarenlang succesvol worden gehouden en gekweekt. De kloof tussen theoretische risico’s en feitelijke resultaten is daardoor groot en onvoldoende onderbouwd.
De methodiek richt zich vrijwel uitsluitend op potentiële risico’s, zonder te kijken naar daadwerkelijke praktijkuitkomsten. Wanneer een soort in theorie gevoelig kan zijn voor stress of omgevingsfactoren, wordt dit direct als risicofactor aangemerkt, zonder te beoordelen hoe vaak dit werkelijk voorkomt of hoe moderne technieken dit inmiddels ondervangen. Hierdoor ontstaat een theoretisch risicobeeld dat geen recht doet aan de huidige kennis en praktijk.
Het kader houdt geen rekening met de grote vooruitgang in verlichting, klimaatbeheersing, voeding en huisvesting, waarmee natuurlijke omstandigheden nauwkeurig kunnen worden nagebootst. Ook wordt genegeerd dat vele soorten al generaties lang in gevangenschap worden gekweekt en daardoor beter zijn aangepast. Reptielenhouderij anno nu is niet te vergelijken met die van enkele decennia geleden.
Daarnaast ontbreekt aandacht voor de deskundigheid van houders. Tegenwoordig bestaat een goed geïnformeerde gemeenschap van ervaren kwekers, dierenartsen en onderzoekers die voortdurend kennis uitwisselen en welzijnsproblemen effectief weten te voorkomen. Ook maakt het toetsingskader geen onderscheid tussen wildvangdieren en nakweekdieren, terwijl die groepen aanzienlijk verschillen in aanpassing en welzijn.
Opvallend is bovendien dat sommige soorten, zoals Cuora zhoui en Glyptemys muhlenbergii, vrijwel uitsluitend dankzij toegewijde private houders in leven worden gehouden of gekweekt. Dit toont aan dat verantwoord particulier houden niet alleen verenigbaar is met dierenwelzijn, maar soms essentieel is voor soortbehoud.
Door deze ontwikkelingen te negeren, blijft het toetsingskader hangen in een verouderd beeld. De praktijk bewijst dat veel reptielensoorten zich goed hebben aangepast, dat hun welzijn effectief kan worden geborgd en dat ervaren houders een cruciale rol spelen in kennis, zorg en instandhouding.
Vraag2
Bent u het eens met de risicofactoren en risicocategorieën die zijn opgenomen in het toetsingskader?
De risicofactoren en -categorieën zijn te sterk gebaseerd op theoretische aannames en houden onvoldoende rekening met de huidige praktijk van reptielenhouderij. Ze weerspiegelen niet de verbeterde kennis, technieken en huisvestingsmogelijkheden die het welzijn van veel soorten inmiddels waarborgen.
Daarnaast ontbreekt onderscheid tussen wildvang- en nakweekdieren en een goede onderbouwing van de categorieën per (onder)soort, terwijl dat verschil cruciaal is voor een juiste beoordeling. Ook de kennis en ervaring van houders en de bewezen aanpassing van vele soorten blijven buiten beeld. Hierdoor geven de huidige categorieën een vertekend en te negatief beeld van de feitelijke welzijnssituatie.
Vraag3
Mist u nog zaken die van belang kunnen zijn bij het beoordelen van reptielensoorten op risico's wanneer ze gehouden worden?
Ja. Het toetsingskader zou meer rekening moeten houden met actuele praktijkervaringen en de voortgang die in kennis en techniek is geboekt. Ook het onderscheid tussen wildvang, nakweek en (onder)soorten is van groot belang, omdat deze groepen duidelijk verschillen in aanpassing en welzijn. Daarnaast speelt de deskundigheid van de houder een cruciale rol bij het voorkomen van problemen.
Verder wordt onvoldoende erkend dat sommige soorten, zoals Cuora zhoui en Glyptemys muhlenbergii, vrijwel uitsluitend dankzij ervaren private houders in leven worden gehouden of succesvol worden gekweekt. Deze praktijkkennis en inzet zouden nadrukkelijker moeten worden meegenomen in de beoordeling van risico’s.