Aanpassing van toetsingskader in het kader van positieflijst reptielen

Reactie

Naam Dr. V.J.T. Loehr
Plaats IJsselstein
Datum 11 november 2025

Vraag1

Wat vindt u van het aangepaste toetsingskader?
Het aangepaste toetsingskader bevat grote tekortkomingen, waardoor het niet tot het gewenste doel leidt.

Om te beginnen is het uitgangspunt van het toetsingskader dat dieren optimaal zijn aangepast aan hun habitat niet correct. In werkelijkheid stellen hun soortspecifieke kenmerken hen alleen in staat als *populaties* te overleven, doordat voortplanting en immigratie min of meer in balans zijn met sterfte en emigratie. De lat ten aanzien van aanpassing aan het habitat op individueel niveau ligt dus laag; ondanks hun soortspecifieke kenmerken sterven veruit de meeste nakomelingen op jonge leeftijd, zelfs bij soorten die oud kunnen worden. Bij een optimale aanpassing aan het habitat zou je een grote overleving verwachten.

Het toetsingskader is tot stand gekomen door een beperkte hoeveelheid (zie bijvoorbeeld de over-citaties van Zwart 2001 [24 jaar oud] en Wilkinson 2015 [10 jaar oud]), grotendeels verouderde (dat wil zeggen niet langer representatief voor de wijze waarop momenteel reptielen gehouden worden) literatuur door te nemen, om voorbeelden van welzijnsproblemen te verzamelen. Vervolgens is aangenomen dat alle soorten die dezelfde kenmerken hebben als die met de gevonden welzijnsproblemen, eveneens met welzijnsproblemen kampen. Deze niet-wetenschappelijke veronderstelling en extrapolatie raakt kant noch wal.

De opstellers gebruiken een risico-aanpak. Op zich is dat begrijpelijk. Echter, er is blijkbaar geen deskundigheid ten aanzien van risicomanagement betrokken. Zo is het optreden van risico's die tot welzijnsproblemen kunnen leiden niet alleen afhankelijk van eigenschappen van soorten, maar ook van de *kans* dat dergelijke risico's daadwerkelijk optreden. Er wordt volledig voorbijgegaan aan het feit dat juist bij reptielen de meeste risico's uiterst eenvoudig te mitigeren zijn. Verreweg de meeste soorten zijn klein, worden in geconditioneerde omstandigheden gehouden (tot aan de geboden lichtspectra aan toe), geschikte voeding, supplementen, UV-lampen, etc. zijn eenvoudig verkrijgbaar, etc. Dat verklaart ook de enorme ontwikkeling die de afgelopen decennia is doorgemaakt, waardoor soorten die voorheen niet eens in leven gehouden konden worden inmiddels in meerdere generaties worden gekweekt. De kans van optreden van bepaalde welzijnsproblemen ten gevolge van risicofactoren is door de opstellers totaal niet onderbouwd vanuit de (recente) literatuur.

Vraag2

Bent u het eens met de risicofactoren en risicocategorieën die zijn opgenomen in het toetsingskader?
Nee. Met de door de opstellers gekozen aanpak kunnen de meest bizarre risicofactoren toegevoegd worden: Reptielen met poten lopen het risico die te breken, waardoor ze zelfs kunnen overlijden. Reptielen die grote prooien eten kunnen zich daarin verslikken en stikken. Reptielen met groene kleuren die tussen planten leven kunnen over het hoofd worden gezien en verhongeren. Etc. Als meer literatuur geraadpleegd wordt kunnen hier ongetwijfeld voorbeelden van gevonden worden om de risico's 'wetenschappelijk' te onderbouwen. Het gaat hier niet om het wel of niet eens zijn met de opgenomen risicofactoren en -categorieën, maar om een structureel probleem in de aanpak.

Vraag3

Mist u nog zaken die van belang kunnen zijn bij het beoordelen van reptielensoorten op risico's wanneer ze gehouden worden?
In de methodiek is onduidelijk welk welzijnsniveau nagestreefd wordt. In mijn eerste antwoord heb ik onderbouwd dat de aanname dat dieren optimaal aangepast zijn aan hun habitat niet geschikt is als benchmark voor welzijn. Voor geen enkel dier is het mogelijk of nodig om het volledige pallet aan soortspecifieke kenmerken, die dus sowieso lang niet allemaal ontplooid kunnen worden in de natuur alvorens eraan te overlijden, te ontplooien in gevangenschap. Daar komt bij dat direct bij de kweek van de eerste generatie al selectie plaatsvindt op (genetische) eigenschappen die individuen in staat stellen te overleven en productief te zijn in gevangenschap. Eigenschappen die leiden tot grote welzijnsproblemen (die volgens de onderbouwing in het toetsingskader leiden tot ziekte, gebrek aan voortplanting of dood) zullen maar moeizaam standhouden. Een uitdaging bij 'conservation breeding' van een toenemend aantal in de natuur (bijna) uitgestorven reptielen is juist om alle natuurlijke eigenschappen in de gevangenschapspopulatie te behouden. Hiervan wordt in het toetsingskader geen rekenschap gegeven.

NB. Ik beschouw mijzelf als een ter zake kundige commentator, omdat ik enerzijds als gepromoveerd herpetoloog gedurende de afgelopen 25 jaar vele duizenden uren in reptielenrijke gebieden in Afrika heb doorgebracht en daar peer-reviewed over gepubliceerd heb, en anderzijds ruim 30 jaar reptielen in gevangenschap houd voor onderzoek, bescherming en liefhebberij.