Wetsvoorstel strafbaarstelling verheerlijken van terrorisme en openbare steunbetuiging aan terroristische organisaties

Reactie

Vraag1

Met deze reactie wil ik mijn bezwaar kenbaar maken tegen het voorgestelde wetsvoorstel. Hoewel ik het belang erken van het tegengaan van daadwerkelijke steun aan terroristische activiteiten, ben ik van mening dat dit voorstel een onaanvaardbare inperking vormt op het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting, zoals gewaarborgd in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De voorgestelde bepalingen zijn zodanig ruim geformuleerd dat legitieme uitingen van politieke of maatschappelijke kritiek ten onrechte als “verheerlijken van terrorisme” of “steunbetuiging aan terroristische organisaties” kunnen worden aangemerkt. Hierdoor dreigt een chilling effect, waarbij burgers en maatschappelijke organisaties zich niet langer vrij voelen om misstanden te benoemen of onrecht aan te kaarten uit angst voor strafrechtelijke vervolging.

Dit gevaar is met name groot bij het uitspreken van solidariteit met bevolkingsgroepen die onderdrukt of aangevallen worden. Zo kan kritiek op de gruweldaden die momenteel in Gaza plaatsvinden – welke door velen worden gezien als een vorm van genocide – onterecht worden geïnterpreteerd als steun aan terrorisme, terwijl het in werkelijkheid gaat om het opkomen voor fundamentele mensenrechten en het veroordelen van ernstige schendingen daarvan. Het is van essentieel belang dat dergelijke uitingen mogelijk blijven, juist in een democratische rechtsstaat.

Ik verzoek u daarom met klem het wetsvoorstel in de huidige vorm niet aan te nemen, en te waarborgen dat wetgeving ter bestrijding van terrorisme geen disproportionele inbreuk maakt op de vrijheid van meningsuiting en het recht om vreedzaam te protesteren tegen onrecht.