Wetsvoorstel strafbaarstelling verheerlijken van terrorisme en openbare steunbetuiging aan terroristische organisaties

Reactie

Vraag1

Het wetsvoorstel tot strafbaarstelling van het verheerlijken van terrorisme en het uiten van steun aan terroristische organisaties acht ik juridisch onwenselijk en overbodig. De gehanteerde begrippen zijn te vaag gedefinieerd, waardoor rechtsonzekerheid ontstaat en het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr, art. 7 EVRM) wordt geschonden. Strafrecht vereist juist precisie en voorspelbaarheid om willekeur te voorkomen.

Daarnaast wordt de vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw, art. 10 EVRM) in haar kern geraakt. Het risico dat kritische of controversiële uitlatingen onder de strafbaarstelling vallen, leidt tot zelfcensuur en verschraling van het publieke debat. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan een fundamentele pijler van de democratische rechtsstaat.

Voorts ontbreekt de noodzaak: opruiing, haatzaaien en deelname aan terroristische organisaties zijn reeds strafbaar (art. 131 en 137d Sr). Het voorstel voegt geen wezenlijk instrument toe, maar beperkt wel grondrechten.

Ik adviseer het voorstel niet door te voeren en te kiezen voor proportionele, helder afgebakende maatregelen