kabinetsnotitie stelselwijziging omgevingsrecht

Reactie

Naam Hogeschool Utrecht, Kenniscentrum Techniek & Innovatie (drs M van Stigt)
Plaats Utrecht
Datum 14 maart 2012

Vraag1

Bent u van mening dat het nieuwe stelsel bijdraagt aan het stimuleren van ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving?
Kunt u dit toelichten?
Ja, maar ontwikkeling moet geen doel op zichzelf zijn. De stelselwijziging vereenvoudigt en stroomlijnt procedures die tot doel hebben de kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen en daartoe beperkingen opleggen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitgangspunt van de stelselwijziging is dat die beperkingen negatief moeten worden gewaardeerd, maar dat is zeer de vraag. Niet iedere ontwikkeling is immers vanuit alle mogelijke perspectieven gewenst. Het kan juist heel goed zijn dat een initiatiefnemer of overheid door het omgevingsrecht wordt gedwongen de activiteit beter in te passen.

Vraag2

Bent u van mening dat het nieuwe stelsel bijdraagt aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving?
Kunt u dit toelichten?
Nee, integendeel. De ervaring leert dat het verruimen van normen voor de kwaliteit van de leefomgeving en het afweegbaar maken ervan leiden tot opvulling van de ontstane ruimte. Daar kán op termijn een verbetering van de kwaliteit tegenover staan, zoals wordt beoogd met het NSL, maar dat is lang niet zeker (een groot deel van de verbetering die de Monitoringtool nu laat zien lijkt het gevolg van het feit dat de rekenpunten nu op grotere afstand van de weg worden gekozen dan voorheen gebruikelijk was). Voorbeelden: functiegericht saneren leidt tot minder schone bodems en tot vermijding van dubbel ruimtegebruik door ondergronds bouwen vanwege de kosten voor de afvoer en reiniging van licht verontreinigde grond, die men dan maar 'liever laat liggen'. Hogere waarden voor geluidbelasting en dove gevels worden geprefereeerd boven de 'rompslomp' van de Stad & Milieubenadering (en ongetwijfeld óók vanwege de moeilijkheid dat er gecompenseerd moet worden). Toename van groepsrisico (GR) en zelfs forse overschrijdingen van de oriënterende waarde voor het GR worden op een groot aantal plaatsen in het land verantwoord geacht; bij dit laatste speelt ongetwijfeld een rol dat de oriënterende waarde niet meer, zoals in 'Omgaan met risico's', de status van grenswaarde heeft.
Dit alles zou niet zo erg zijn als niet juist luchtkwaliteit, (verkeers)lawaai en Externe Veiligheidsrisico's wezenlijk zouden raken aan de gezondheid van de betrokken bewoners. Een beroep op de (Europese) normen, als verdediging tegen dit argument, treft geen doel: voor verkeerslawaai en Externe Veiligheid zijn er geen Europese normen en de Europese (en nationale) norm voor fijn stof is veel hoger dan de advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO.

Vraag3

Bent u van mening dat het nieuwe stelsel bijdraagt aan het oplossen van de grootste knelpunten uit de dagelijkse praktijk? Kunt u dit toelichten voor de drie voor u belangrijkste knelpunten?
De kwaliteit van de leefomgeving zal, gezien vanuit het perspectief van veiligheid en gezondheid van de bewoners en overige gebruikers van die omgeving, achteruit gaan. Dit zal zich des te sterker doen voelen naarmate er - en dat is om redenen van duurzaam ruimtegebruik verkieslijk - meer zal worden ontwikkeld op binnestedelijke locaties, waar het milieu ipso facto al relatief zwaar wordt belast.
Een winstpunt van de voorgestelde stelselwijziging is wel dat procedures worden vereenvoudigd en gestroomlijnd en het grote aantal, inderdaad soms tegenstrijdige, wettelijke regelingen wordt verminderd.

Vraag4

Welke drie aspecten van de stelselwijziging moeten volgens u met prioriteit worden verwezenlijkt?
Allereerst dient een waarborg voor omgevingskwaliteit te worden ontwikkeld. Mijns inziens is de MILO-methode (of vergelijkbare benaderingen zoals LOGO) daarvoor geschikt; deze biedt gebiedsgerichte referenties voor de kwaliteit van de onderdelen van de leefomgeving (bodem, water, lucht, geur, lawaai, externe veiligheid; toe te voegen zijn meer ruimtelijke kwaliteiten zoals percentage groen, voorzieningenniveau, bereikbaarheid per OV en duurzaamheidsaspecten zoals afval en energie). Deze referenties liggen steeds boven de van toepassing zijnde wettelijke grenswaarden (die tezamen een minimale basiskwaliteit borgen). Hierdoor ontstaat pas een ruimte voor afweging, namelijk tussen de basiskwaliteit en de gebiedsspecifieke referentie.
Vervolgens moet in het stelsel worden geborgd dat de afwegingen van kwaliteitsdimensies tegen elkaar en tegen economische en sociale belangen transparant zijn en open staan voor participatie van betrokkenen, bijvoorbeeld zoals in de Stad & Milieubenadering werd beoogd.
Pas daarna kunnen bestaande regelingen worden ingetrokken of vereenvoudigd en onder de Omgevingswet gebracht.

Vraag5

Heeft u nog andere suggesties voor het nieuwe stelsel?
Er worden nu vaak kansen gemist, doordat het omgevingsrecht als randvoorwaarde wordt beschouwd en niet als af te wegen belang in de gebruiksruimte bóven die randvoorwaarde, de eigenlijke basiskwaliteit. Dat komt doordat - nog altijd - milieudeskundigen, cultuurhistorici en biologen pas in een laat stadium bij de plannen worden betrokken. Juist de 'planafhankelijke' aspecten (de milieuaspecten geluid, Externe Veiligheid en luchtkwaliteit, soms ook geur en stof en de ruimtelijke aspecten windhinder bezonning en bereikbaarheid), kunnen al in de vroege ontwerpfasen worden 'meegenomen': tekenen en 'milieurekenen', dus. Door de tegenwoordige uniformering van rekenmethoden lijkt dat technisch een peuleschil. Het vereist echter wel institutionele en organisatorische veranderingen. De Omgevingswet kan die veranderingen afdwingen door bijvoorbeeld een vereiste op te nemen m.b.t. vroegtijdig overleg tussen ontwerpers en adviseurs en m.b.t. de onderbouwing van af te wegen alternatieven / varianten. Op die manier creert het stelsel 'windows of opportunity' voor milieukwaliteit en duurzaamheid, in plaats van die juist op achterstand te zetten door normverruiming.