Wet voortgezet onderwijs 20xx

Reactie

Naam Wartburg College en Driestar College (J. Krijger)
Plaats Rotterdam en Gouda
Datum 29 januari 2016

Vraag1

Is het voor u duidelijk dat met dit wetsvoorstel wordt beoogd meer inzicht te geven in de bekostigingssystematiek? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om het wetsvoorstel te verbeteren?
Het is duidelijk dat er wordt beoogd de systematiek te vereenvoudigen. Er was altijd al goed inzicht in de bekostigingsmethodiek, maar het aantal parameters maakte het onnodig ingewikkeld. Dit staat goed verwoord in de memorie van toelichting en hierop behoeft het wetsvoorstel geen verbetering. Wij zien wel een mogelijkheid tot verbetering van het wetsvoorstel, namelijk wanneer in de memorie van toelichting of in een bijlage er ook een indicatie van de bedragen zouden worden genoemd, zodat de oude systematiek vergeleken kan worden met de nieuwe. Dat geeft inzicht in het effect van deze wetswijziging. Dit inzicht ontbreekt momenteel.

Vraag2

Leiden de gehanteerde opbouw van het wetsvoorstel en de daarbij gevoegde toelichting tot een heldere, toegankelijke en duurzame WVO? Zo nee, waarom niet?
Wat ons betreft is dat het geval. Het sluit ook aan op de Wet op het Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).

Vraag3

Maakt de vereenvoudigde bekostigingssystematiek inzichtelijk op welke bekostiging u kunt rekenen voor uw school? Zo nee, hoe zou dat verbeterd kunnen worden?
Dit is niet het geval, omdat er nergens bedragen worden genoemd. Hierdoor is geen berekening mogelijk. Wij zien een mogelijkheid tot verbetering van het wetsvoorstel wanneer in de memorie van toelichting of in een bijlage er een indicatie van de bedragen wordt genoemd, zodat de oude systematiek vergeleken kan worden met de nieuwe. Dat geeft inzicht in het effect van deze wetswijziging. Dit inzicht ontbreekt momenteel.

Een tweede verbetering die wij voorstellen is een aanvulling op artikel 5.5 lid 4. Dit artikel gaat over het tijdstip, waarop de overheid uiterlijk de bekostigingsbedragen voor een nieuw kalenderjaar bekend maakt. Dit artikel voorkomt onzekerheid over de financiering. Een aanbeveling vanuit de Algemene Rekenkamer was “geef schoolbesturen zo vroeg mogelijk in het jaar zekerheid over hun budget en beperk incidentele financiering”. Per 1 oktober zou de overheid niet alleen de bedragen moeten vaststellen voor het komende kalenderjaar, maar ook een indicatie moeten geven voor de 3 daaropvolgende jaren (conform de periode van de continuïteitsparagraaf in het jaarverslag).
Incidentele financiering (zoals de prestatiebox) dient volgens ons zoveel mogelijk opgenomen te worden in de vast te stellen bedragen.

Er is behoefte aan een simulatie-berekening per school. Op 1 januari 2015 is de nieuwe bekostiging van het MBO in gegaan. DUO heeft toen ook simulatie-berekeningen per school beschikbaar gesteld.

Vraag4

Wat vindt u van twee bedragen per leerling? Maakt dat de berekeningswijze van de bekostiging eenvoudiger en daardoor inzichtelijker? Zo nee, hoe zou dat verbeterd kunnen worden?
Twee of drie bedragen per leerling is prima. Een eenvoudige systematiek helpt om de bekostiging inzichtelijker te maken. De grondige discussie die hierover de laatste jaren is gevoerd in samenspraak met de VO-raad is goed geweest.

Wij pleiten voor het beschikbaar stellen van een hoger bedrag voor de bovenbouw in het vwo. Wij verwijzen hierbij naar het in 2014 gesloten sectorakkoord VO 2014-2017 waarin het volgende staat:
“Om voor het vwo de wetenschappelijke benadering van de lesstof door docenten te stimuleren zoals beoogd in de motie-Duisenberg c.s., is een substantiële verhoging nodig van het percentage wo-masteropgeleide leraren in de bovenbouw van het vwo (met uitzondering van docenten lichamelijk opvoeding en kunstonderwijs). We zetten in de periode tot 2020 het percentage in op een verhoging van circa 60% nu naar 80-85%”.
Aan wo-masteropgeleide docenten hangt ook een prijskaartje. Wij vinden dat ‘eenzelfde prijs voor leerlingen in de onderbouw en leerlingen in de bovenbouw van het algemeen vormend onderwijs’ hier onvoldoende rekening mee houdt.

Voor een goede beoordeling van de vereenvoudiging hebben we ook daarvoor een indicatie van de bedragen nodig.

Vraag5

Wat vindt u van de introductie van een (beperkte) vaste voet per vestiging? Zo nee, hoe zou dat verbeterd kunnen worden?
In de discussies die hierover zijn gevoerd met de VO-raad zijn diverse scenario’s de revue gepasseerd, zoals een vaste voet per BRIN-nummer, een vaste voet per vestiging en helemaal geen vaste voet. Een vaste voet per vestiging sluit het beste aan op de praktijksituatie waar scholen, vaak gedwongen door de omstandigheden, mee te maken hebben. Het is goed om een situatie waar je weinig invloed op uit kunt oefenen als bekostigingscriterium mee te nemen. Wij stellen voor bij artikel 5.4 meer duidelijkheid te geven over het minimumaantal leerlingen en de bepaling daarvan (bijv. gemiddelde laatste 3 teldata).

Vraag6

Is het wetsvoorstel beter leesbaar en toegankelijk? Zo nee, hoe zou dat verbeterd kunnen worden?
Het wetsvoorstel is goed leesbaar en ook toegankelijk. Wij stellen voor een inhoudsopgave toe te voegen.

Vraag7

Maken de artikelsgewijze toelichtingen de wettelijke voorschriften inzichtelijker?
Wat ons betreft is dat het geval.

Vraag8

Heeft u nog andere opmerkingen bij dit wetsvoorstel?
Het is al eerdergenoemd, maar het inzicht in de gewijzigde bekostiging zou enorm geholpen zijn met het vermelden van bedragen, zodat de bekostiging uit hoofdstuk 5 en de overgangsregeling uit hoofdstuk 12 beoordeeld kan worden op de consequenties van het voorstel.

Verder is niet duidelijk/inzichtelijk of er in de technische herziening van de hele WVO, inhoudelijke wijzigingen zijn aangebracht in bestaande wetten.

Er wordt niet gesproken over de vergoeding voor Vavo leerlingen. Hoort dit hier ook niet bij?

De basisbekostiging wordt hiermee vereenvoudigd. Heeft dit ook nog consequenties voor de ruimtenormen die nog wel van de verschillende categorieën gebruik maakt?

In artikel 5.4 wordt een opsomming gegeven welke exploitatiekosten worden vergoed uit de bekostigingsbedragen. Maakt artikel 5.4 een eigen bijdrage aan huisvesting en inventaris (bijvoorbeeld bij nieuwbouw of uitbreiding) onrechtmatig?