Vereisten mbo-docenten basisvaardigheden
Reactie
Naam
|
M Bos
|
Plaats
|
Rotterdam
|
Datum
|
8 september 2025
|
Vraag1
Wilt u reageren op dit wetsvoorstel? Dan kunt u hier een reactie geven. U kunt dat doen door een bericht achter te laten of door een bericht te uploaden.
Een aantal kanttekeningen bij het wetsvoorstel:
1. Basisvaardigheden worden te eenzijdig belicht vanuit het perspectief van funderend onderwijs terwijl de kracht van basisvaardigheden in het mbo mede ligt in de combinatie met de beroepsopleiding. Er lijkt te weinig rekening gehouden met het specifieke karakter van de BBL en de entree-opleidingen.
2. Het risico is groot dat de omvang van de aanvullende opleidingseisen basisvaardigheden (naast een PDG) het mbo onaantrekkelijk(er) maken voor-zij-instromers en het docententekort voor deze vakken alleen maar toeneemt.
3. Voor zittende docenten Nederlands, burgerschap en rekenen mbo is het traject een extra verzwaring in combinatie met:
a. de aanvullende scholing die nodig is voor de implementatie van de nieuwe eisen en examens voor burgerschap en Nederlands in het mbo de komende jaren;
b. de extra onderwijstijd die nodig is om achterstanden Nederlands en rekenen bij instroom weg te werken;
De benodigde tijd en docenten zijn er simpelweg niet.
4. We betreuren het dat niet is gekeken naar de rol die het mbo als werkgever en opleider (interne mbo-academies) in samenwerking met lerarenopleiders kunnen spelen. In lerarenopleidingen ligt het accent nog steeds sterk op het vo, en veel minder op het mbo. Juist die expertise zit in de mbo-sector zelf.
a. Kijk dus naar de aanwezige kwaliteit in mbo-academies op het gebied van basisvaardigheden en versterk deze. Laat het geschiktheidsonderzoek en training waar gewenst door het mbo uitvoeren, onder supervisie van en met examinering door een lerarenopleider WHW.
b. Het is onduidelijk welke eisen gelden voor lerarenopleiders. Is ervaring met het mbo en de mbo-doelgroep een vereiste?
c. Een bijkomend risico is dat goede mbo-docenten basisvaardigheden met een eerstegraads bevoegdheid vertrekken naar lerarenopleidingen, juist omdat de WHW-instellingen onvoldoende kennis en capaciteit hebben van het mbo.
Vraag2
Het wetsvoorstel gaat uit van een overgangstermijn van vijf jaar. Is dit volgens u voldoende tijd voor huidige docenten om te voldoen aan de nieuwe wet? (Zie voor nadere toelichting op het overgangsrecht paragraaf 9.2 uit de memorie van toelichting.).
Zolang in lagere regelgeving nog niet is uitgewerkt welke vooropleidingen als passend worden aangemerkt, is de impact moeilijk in te schatten.
Als alle scholing en professionalisering en ervaring vanuit mbo academies wordt erkend als volwaardige professionalisering, dan is de 5 jaar realistischer, dan als dit alles terzijde wordt geschoven.
Vraag3
Het wetsvoorstel gaat uit van een termijn van twee jaar om het opleidingstraject van 30 studiepunten te voltooien. Deze twee jaar kan, indien daar redenen voor zijn, verlengd worden met nogmaals twee jaar. Is deze tijd voldoende om dit opleidingstraject af te ronden naast een baan als docent? (Zie voor nadere toelichting paragraaf 2.4.4 uit de memorie van toelichting.).
De maximale omvang van het aanvullende opleidingstraject – 30 ECTS of 840 studiebelastingsuren – is omvangrijk, zeker voor bbl-docenten of parttimers. Gezien de arbeidsmarktbehoefte en het tekort aan docenten basisvaardigheden in bijvoorbeeld Rotterdam, zijn juist deze groepen onmisbaar. Zelfs verspreid over vier jaar vormt dit traject een fors deel van de jaartaak, temeer daar ook teamtaken moeten worden uitgevoerd.
De nieuwe eisen voor rekenen en Nederlands gaan uit van functioneel taal- en rekenonderwijs in betekenisvolle contexten, zoals het beroep. Docenten die zowel beroepslessen als Nederlands of rekenen geven, zijn hierbij van grote meerwaarde. Door de studiebelasting dreigen we juist deze waardevolle ‘combi-docenten’ kwijt te raken.
Vraag4
Om vast te stellen welke scholing voor een docent nog noodzakelijk is om onderwijs te geven als docent Nederlands, rekenen of burgerschap en of deze scholing binnen twee jaar kan worden afgerond, wordt voorafgaand aan het scholingstraject een geschiktheidsonderzoek gedaan. Een lerarenopleider en een mbo-docent voeren dit geschiktheidsonderzoek uit. De mbo-docent moet werkzaam zijn bij een andere instelling dan de aanvrager om ervoor te zorgen dat het een onafhankelijk oordeel is. Zijn dit volgens u de juiste actoren om te betrekken bij dit geschiktheidsonderzoek? (Zie voor nadere toelichting paragraaf 2.4.1 uit de memorie van toelichting.).
Het is te verwachten dat een groot aantal docenten een gedeeltelijk opleidingstraject op maat zal moeten volgen. Het uitvoeren van een dergelijk omvangrijk geschiktheidsonderzoek zal een enorme tijdsinvestering vragen.
Sinds de invoering van de referentieniveaus voor taal en rekenen zijn mbo-academies voortdurend bezig met de bijscholing van docenten. Ook burgerschap is daaraan toegevoegd. Docenten die al jarenlang goed onderwijs verzorgen, moeten nu opnieuw aantonen dat zij bekwaam zijn, ongeacht eerdere scholing, ervaring, zelfstudie of geschiktheidsonderzoeken. Het wetsvoorstel biedt geen ruimte om erkenning te geven aan de expertise die de afgelopen 15 jaar in het mbo is opgebouwd op het terrein van basisvaardigheden.
Laat het geschiktheidsonderzoek daarom uitvoeren door (eigen) experts uit de mbo-academies. Houd het eenvoudig en efficiënt. Er gaat anders onnodig veel tijd en geld verloren – middelen die we juist hard nodig hebben om goed basisvaardighedenonderwijs te verzorgen voor onze studenten. Daar winnen we uiteindelijk meer mee als sector.