Wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo

Reactie

Naam Ingrado (C. Roozemond)
Plaats Den Haag
Datum 30 juli 2013

Vraag1

Volstaat het wetsvoorstel om te zorgen voor goede aansluiting van het mbo-onderwijs op de arbeidsmarkt en een evenwichtige spreiding van het opleidingenaanbod?

Voor de motivatie van jongeren en hun kans op het succesvol afronden van hun opleiding zijn twee aspecten van groot belang: een goed zicht op vorm, inhoud, toelatingseisen, et cetera van de opleiding én een goed zicht op de arbeidsmarktkansen die de opleiding biedt. Het oriënteren op een vervolgopleiding begint in het voortgezet onderwijs. Het wetsvoorstel legt niet de verbinding met de verantwoordelijkheid die het –voorbereidend- voortgezet onderwijs heeft, het MBO kan hiervoor niet alleen verantwoordelijk worden gehouden. Als het gaat om het perspectief op de arbeidsmarktkansen geeft het wetsvoorstel uitdrukking aan het streven opleidingen met weinig kansen niet of zeer terughoudend aan te bieden. Natuurlijk zijn er opleidingen te bedenken waarvan met redelijke zekerheid gesteld kan worden dat ze gedurende een langere tijd weinig kans op werk zullen bieden, zoals andersom ook opleidingen benoemd kunnen worden die stabiel in de arbeidsmarkt liggen. Maar er zijn ook sectoren waarin de vraag naar professionals sterk fluctueert. Ingrado is van mening dat het MBO slechts in beperkte mate en vooral in nauwe samenwerking met het SBB en de regionale arbeidsmarkt kan voorzien welke opleidingen doelmatig (zullen blijken te) zijn. Onze zorg ligt dan ook bij die jongeren die vanuit een gezond arbeidsmarktperspectief gestart zijn aan een opleiding die door ‘externe oorzaken’ (als de economische ontwikkeling of veranderde wetgeving) in de praktijk tijdens of bij het afronden van de opleiding ondoelmatig blijkt.
Breder opleiden (en dus flexibelere inzet mogelijk maken) heeft nadelen maar selectieve inzet ervan zou in een sector met fluctuerende arbeidsmarktkansen (her)overwogen kunnen worden. Daarnaast zou het goed zijn als jongeren de vinger aan de pols van de arbeidsmarkt konden hebben en ze daarbij vanuit het MBO geholpen werden, zodat ze weloverwogen kunnen doorgaan, een specialisme kiezen of van opleiding wisselen. De mogelijkheden daartoe, tot het wisselen van opleiding of tot specialisatie, maken een opleiding op individueel niveau doelmatig en veel minder afhankelijk van omstandigheden waarop het MBO geen invloed heeft.

Vraag2

Wat zijn (wetteljike) belemmeringen die onderwijsinstellingen ervaren bij samenwerking met andere instellingen, met tot doel te zorgen voor een meer doelmatig opleidingenaanbod?
De vraag is wat Ingrado betreft dan ook: kunnen de onderwijsinstellingen een jongere in voldoende mate ondersteunen in diens individuele doelmatige en flexibele weg naar de arbeidsmarkt. Kunnen zij de jongere tussentijds op de hoogte brengen van veranderende perspectieven en hem daarop adviseren? Kan een jongere zijn opleiding voortzetten bij een andere instelling, ook gedurende een schooljaar, zonder dat dat op budget-problemen stuit? In het voorliggende wetsvoorstel ziet Ingrado daarvoor nog onvoldoende aspecten beschreven.