Wetsvoorstel Erfgoedwet

Reactie

Naam Regio West-Brabant (drs L Weterings-Korthorst)
Plaats Etten-Leur
Datum 10 juli 2014

Vraag6

In welke mate denkt u dat het invoeren van een stelsel voor wettelijk geregelde certificering in de archeologie leidt tot de verbetering van de kwaliteit van archeologisch onderzoek?
Wij zijn van mening dat dit niet per definitie een garantie is voor kwaliteit. Wij zien ook niet hoe de Erfgoedwet in de kwaliteit c.q. een inhoudelijke toets voorziet.
Daarnaast achten wij de overgangsperiode van 1 jaar veel te kort om daarbinnen alle benodigde stappen te doorlopen. Alleen al het accrediteren van de certificerende instellingen zal veel meer tijd in beslag nemen. Wij hebben ook zorgen over de (hoge) kosten van een certificaat.
We menen ook op te moeten merken dat het moet gaan om het certificeren van instellingen, niet van personen. Als dit laatste namelijk het geval is, dan komt er blijkbaar toch een beroepsregister terwijl dit enkele jaren geleden al de mist in is gegaan.

Vraag8

Wilt u nog op andere onderdelen van dit wetsvoorstel reageren?
Als eerste punt: het plaatsen van de depots buiten de archeologische keten, maakt goed functioneren van deze keten onmogelijk. De te certificeren instellingen moeten binnen twee jaar na het einde van het archeologisch veldwerk bij de depots aanleveren, maar als de depots daar niet aan hoeven mee te werken, dan stagneert de cyclus daarmee en komen de gecertificeerde instellingen in de problemen buiten hun schuld om. In verband met het kunnen benutten van vondstmateriaal uit de depots voor publieksbereik, stagneert het dan ook op dit gebied.

Als tweede punten willen wij in deze ook nog meegeven dat wij het onbegrijpelijk vinden dat het opleidingsniveau van de overheidsambtenaren, die de wetenschappelijke archeologische rapporten en Programma’s van Eisen moeten toetsen, is bepaald op hbo-niveau (PUMA eisen). Aan de ene kant volgt uit de Erfgoedwet straks een strakke toets voor de instellingen, maar aan de andere kan hoeven de bevoegde overheden die moeten toetsten niet aan dergelijke eisen te voldoen. Het komt er, ter vergelijking, dus op neer dat de tandartsassistente de tandarts gaat controleren. Wij zijn van mening dat de bevoegde overheden ambtenaren in dienst moeten hebben (of er gebruik van moeten kunnen maken) die ook daadwerkelijk zelf wetenschappelijk zijn opgeleid op het gebied van archeologie / cultuurhistorie. Het gevolg is dat anders de kwaliteit van het archeologisch onderzoek onderuit gehaald wordt met alle nadelige gevolgen van dien.

Als derde punt vinden wij ook dat het opstellen van het Programma van Eisen (PvE) en het Bureauonderzoek onder de certificering moet komen te vallen of dat de kwaliteit via wet- en regelgeving anders moet worden geborgd. Het vooronderzoek is namelijk de belangrijkste eerste stap in het archeologisch proces omdat het verloop van het proces hiervan af hangt. Kortom, de archeologische monumentenzorg valt of staat met een correct vooronderzoek en een correcte toest; WO niveau binnen de vakgroep, maar ook binnen de bevoegde overheden is vereist.
Het PvE borgt (mede) de kwaliteit van het onderzoek waarvoor het wordt opgesteld. Ook de opstelling hiervan hoort dus door archeologen te gebeuren. Vervolgens hoort het PvE ook getoetst te worden door archeologen. Het heeft geen nut om de helft van het archeologisch proces door gecertificeerde instellingen te moeten laten uitvoeren, als de startdocumenten ervoor (PvE en/of bureauonderzoek) niet garant staan voor kwaliteit.