Wetsvoorstel Erfgoedwet

Reactie

Naam EYE Film Instituut Nederland (Drs. S. den Hamer)
Plaats Amsterdam
Datum 10 juli 2014

Vraag3

Hoe beoordeelt u de verandering waarmee de zorg voor de rijkscollectie en de financiering van de kosten voor het beheer van de rijkscollectie op structurele wijze wettelijk worden vastgelegd?
Een wettelijke verankering kan gezien de daarmee samenhangende rechtszekerheid alleen maar toegejuicht worden.

Wel heeft de stichting Film Instituut Nederland (hierna EYE) in verband hiermee een aantal fundamentele vragen:

Ten aanzien van de zorg voor de rijkscollectie, hebben wij een vraag m.b.t. de reikwijdte van de toepassing van de betreffende bepalingen en meer in het bijzonder de toepasselijkheid ervan voor EYE.

De Erfgoedwet zelf geeft geen eenduidig uitsluitsel (er is noch een definitie van het begrip (rijks-)collectie, noch een opsomming van de instellingen of collecties waarop de wet van toepassing is), maar in de MvT valt te lezen dat onder rijkscollectie moet worden verstaan “roerend cultureel erfgoed van bijzonder belang (,…) waarvan de Staat eigenaar is of dat aan de zorg van de Staat is toevertrouwd. Die laatste zinsnede ziet dan op die instellingen met wie de Staat tot voor kort beheersovereenkomsten had gesloten maar welke inmiddels (met ingang van 1 januari 2017) zijn opgezegd. Ook EYE had met de Minister van OCW een beheersovereenkomst gesloten welke per 1 januari 2013 is opgezegd (met een opzegtermijn van vier jaar).

Mag EYE hieruit concluderen dat de collectie die zij beheert als rijkscollectie mag worden beschouwd en dat de dienaangaande bepalingen uit de Erfgoedwet onverminderd op haar van toepassing zijn of is hiervoor een nadere handeling van de Minister vereist? Ofwel: moet de Minister van OCW EYE nog expliciet belasten met de wettelijke taak om zorg te dragen voor het beheer van de collectie in de zin van art. 2.8 lid 1?

Ten aanzien van de financiering van de kosten voor het beheer van de rijkscollectie, hebben wij een vraag over wat begrepen wordt onder de huisvestingskosten, die in de wet en de MvT genoemd worden als vallend onder het beheer. In tegenstelling tot de meeste andere instellingen voor wie de financiering via de nieuwe wet gaat lopen, beheert EYE geen gebouwen van de Rijksgebouwendienst en heeft EYE geen gebouwen in eigendom. EYE huurt haar panden van marktpartijen. In de wet en de MvT wordt nadrukkelijk gesproken over de huisvestingkosten als onderdeel van de Erfgoedwet.

Mag EYE hieruit concluderen dat de eigendomsstatus van haar de panden niet relevant is en dat, naast de onderhoudskosten, ook huur (inclusief de jaarlijkse indexatie daarvan) en/of rente en afschrijvingslasten, onder de beheerskosten in de zin van de wet komen te vallen?

Vraag5

De Erfgoedwet beoogt andere partijen dan de Staat, zoals bijvoorbeeld musea, beter in staat te stellen om zich te melden als mogelijke koper van een beschermd cultuurgoed dat naar het buitenland dreigt te verdwijnen. In welke mate denkt u dat dit ertoe bijdraagt dat beschermd cultuurgoed voor Nederland wordt behouden?
Ervan uitgaande dat EYE en haar collectie onder de werkingssfeer van de nieuwe Erfgoedwet vallen, en er sprake van is dat de collectie van EYE onderdeel van de rijkscollectie is, vraagt EYE zich af in hoeverre bepaalde bepalingen in de wet op haar wel of niet van toepassing zijn, mede gezien het bijzondere karakter van de collectie van EYE welke grotendeels uit niet-uniek, dupliceerbaar materiaal bestaat waarvoor bovendien geldt dat zowel de fysieke als de intellectuele eigendom van collectieonderdelen bij derden berust.

Mag EYE concluderen dat alleen de bepalingen van par. 2.1 en par. 2.2, alsmede nog nader vast te stellen lagere wetgeving m.b.t. beheer, van toepassing zijn op het beheer door EYE van haar collectie?

Vraag8

Wilt u nog op andere onderdelen van dit wetsvoorstel reageren?
In de Erfgoedwet wordt er op meerdere plaatsen van uitgegaan dat de goederen/zaken welke onder de werkingssfeer van de wet vallen roerende, dan wel onroerende goederen/zaken zijn. In dit verband wil EYE er graag op wijzen dat haar collectie meer en meer zal bestaan uit digitale bestanden waaraan roerende noch onroerende (materiële) goederen ten grondslag liggen. Dit betreft digitaal gerestaureerd, alsmede “digital born” materiaal. De kosten welke gemoeid zijn met de opslag en beheer van dergelijk materiaal zijn niet onaanzienlijk, terwijl het belang ervan voor de rijkscollectie evident is. Het is daarom van het grootste belang dat duidelijk is dat dergelijk materiaal ook onder de werkingssfeer van de nieuwe Erfgoedwet zal vallen.

Zoals ook de Museumvereniging in haar commentaar schrijft, het onderscheid tussen kosten voor beheertaken en publiekstaken is nog nader uit te werken. EYE wil benadrukken dat hierbij moet voldoende oog zijn voor de specifieke situaties van instellingen. Ook bij de uitwerking in de handboeken voor de verantwoording van de subsidies moet voorkomen worden dat geprobeerd wordt alle instellingen in één mal te gieten. De instellingen moeten hier nauw bij betrokken worden en EYE is graag bereid om daaraan bij te dragen.