Wijziging van regelgeving inzake koerslijsten en taxatierapporten bij de aangifte van bpm
Reactie
Naam | Jesper ten Haaf |
---|---|
Plaats | Nijmegen |
Datum | 25 mei 2025 |
Vraag1
Herkent u de geschetste knelpunten bij het gebruik van koerslijsten en taxatierapporten? Waarom wel / niet? En zo ja, kunt u voorbeelden geven?De geschetste knelpunten bij het gebruik van koerslijsten en taxatierapporten zijn in de praktijk
herkenbaar. Het streven naar transparantie en een eerlijk speelveld is zonder meer wenselijk. Helaas
lijkt hierbij een essentiële factor buiten beschouwing gelaten te worden: de rol van de betrokken
overheidsinstanties.
Gedurende de afgelopen tien jaar hebben diverse marktpartijen getracht in constructief overleg met de
Belastingdienst en het Ministerie van Financiën te komen tot een compliante en transparante
marktwerking. In de afgelopen jaren hebben deze overheidsinstanties er echter voor gekozen om
zowel koerslijstproviders als taxatiebureaus structureel buiten de besluitvorming te houden, hetgeen
zich moeilijk laat verenigen met de beginselen van behoorlijk bestuur, en dan met name het
zorgvuldigheids- en het transparantiebeginsel.
Een treffend voorbeeld hiervan is de totstandkoming van de 31%-norm, waarbij relevante
marktpartijen op voorhand niet of onvoldoende zijn gehoord. Bovendien wordt de aan het onderzoek
ten grondslag liggende data niet gedeeld, waardoor reproductie en validatie onmogelijk worden
gemaakt. Dit gebrek aan transparantie tast de legitimiteit van de norm aan en beperkt de mogelijkheid
tot controle en rechtsbescherming.
Vraag2
Wat vindt u van de voorgestelde maatregelen om koerslijsten transparanter te maken? Draagt dit volgens u bij aan een eerlijke en controleerbare bpm-aangifte?De voorgestelde maatregelen om koerslijsten transparanter te maken, lijken de kern van de
problematiek te missen en kunnen zelfs contraproductief werken. De wijze waarop een
koerslijstprovider tot een bepaalde waardering komt, is primair een interne aangelegenheid. Indien een
koerslijstprovider erkend is, mag men in beginsel ervan uitgaan dat de gehanteerde
waarderingsmethodiek op een juiste en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
De crux voor een eerlijke en controleerbare bpm-aangifte ligt niet zozeer in de individuele koerslijsten
zelf, maar veeleer in het zogenaamde 'koerslijstoverleg'. In dit overleg worden cruciale kwesties
besproken, zoals bijvoorbeeld de bijstellingen die door gebruikers gehanteerd kunnen worden, denk
hierbij aan de bijstelling van Xchange.
Zoals reeds onder vraag 1 is aangegeven, zou openbaarmaking van de inhoud van deze overleggen de
transparantie aanzienlijk vergroten. Dit zou tevens eventuele druk vanuit de Belastingdienst op
koerslijstproviders voorkomen en de onafhankelijke functie van de koerslijst borgen.
Vraag3
De voorgestelde definitie van een referentiemotorrijtuig is “een motorrijtuig dat in ieder geval overeenstemt qua merk, model, bouwjaar, type transmissie, brandstof, CO2-uitstoot, en vermogen, hoofdzakelijk overeenstemt qua kilometerstand en leeftijd, en is verhandeld uiterlijk zes maanden vóór het afschrijvingsmoment”.Wat vindt u van deze definitie? Is de definitie voldoende duidelijk en werkbaar voor toepassing binnen koerslijsten?
De voorgestelde definitie van een referentiemotorrijtuig is veel te stringent en in de praktijk
onwerkbaar. Door de vereiste exacte overeenstemming op talrijke parameters wordt het vrijwel
onmogelijk om geschikte referentievoertuigen te vinden. Deze definitie staat bovendien haaks op
Europese jurisprudentie en creëert onnodige belemmeringen voor belastingplichtigen bij het doen van
een correcte aangifte.
Vraag4
Zijn de eisen aan koerslijsten – zoals minimaal vijf referentievoertuigen en transparante correcties – volgens u uitvoerbaar in de praktijk? Ziet u hierbij knelpunten of juist voordelen?De eis van minimaal vijf referentievoertuigen is onacceptabel omdat deze direct in strijd is met de
recente jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 26-04-2024). Deze uitspraak stelt nadrukkelijk dat één
referentievoertuig voldoende is voor een rechtvaardige waardebepaling. De voorgestelde eis zal leiden
tot onnodig hoge administratieve lasten en beperkt het recht van belastingplichtigen op een eerlijke
belastingheffing.
Vraag5
Wat vindt u van de mogelijkheid om bij koerslijsten de inkoopprijs als een uitgangspunt te gebruiken voor het berekenen van de bpm? Maakt dit de aangifte van de bpm makkelijker en nauwkeuriger? Draagt het bij aan een betere aansluiting op de werkelijkheid?Het hanteren van de inkoopprijs als uitgangspunt voor de berekening van de BPM is om meerdere
redenen fundamenteel onwenselijk en problematisch. Ten eerste houdt deze methodiek geen rekening
met internationale prijsverschillen. Door uiteenlopende marktomstandigheden, valuta, lokale
belastingen en heffingen kunnen de inkoopprijzen van vergelijkbare voertuigen sterk verschillen per
land. Hierdoor ontstaat een ongelijk speelveld tussen nationaal verhandelde en geïmporteerde
voertuigen, wat kan leiden tot marktverstoring en strijdigheid met het Unierecht, in het bijzonder met
het beginsel van vrij verkeer van goederen.
Daarnaast veronachtzaamt deze benadering legitieme vormen van waardevermindering, zoals
afschrijving door gebruik, technische staat, kilometerstand en andere marktgebonden factoren. Door
louter op de (vaak administratief bepaalde) inkoopprijs af te gaan, wordt geen recht gedaan aan de
daadwerkelijke economische waarde van het voertuig op het moment van aangifte.
Verder vergroot het gebruik van inkoopprijzen de kans op kunstmatige prijsconstructies en fraude en
leidt het tot een aanzienlijke toename van het aantal juridische procedures, mede doordat controle door
de Belastingdienst wordt bemoeilijkt. Ook zullen administratieve lasten voor zowel bedrijven als
overheid toenemen.
Kortom, het gebruik van de inkoopprijs draagt niet bij aan een eenvoudigere of nauwkeurigere BPM
aangifte, noch aan een betere aansluiting op de marktwerkelijkheid. Een systeem gebaseerd op
objectieve waardering via erkende taxateurs en koerslijsten blijft daarom veel transparanter,
voorspelbaarder en rechtvaardiger.
Vraag6
De definitie van de inkoopprijs is “de prijs voor een motorrijtuig die is vermeld op de inkoopfactuur of inkoopverklaring. De prijs mag niet zijn beïnvloed door kunstmatige constructies, ongebruikelijke voorwaarden of impliciete afspraken die afwijken van hetgeen onafhankelijke partijen in een vrije en concurrerende markt van vraag en aanbod zouden overeenkomen op basis van objectieve en marktconforme criteria. Indien het motorrijtuig buiten Nederland is gekocht, wordt de prijs verminderd met de buitenlandse belastingen en vermeerderd met de in Nederland verschuldigde bpm, btw, invoerrechten en transportkosten.”Wat vindt u van deze definitie? Hoe schat u de risico’s in op misbruik en zijn de voorgestelde maatregelen werkbaar? Heeft u suggesties?
De voorgestelde definitie van de inkoopprijs is juridisch onhoudbaar en praktisch onuitvoerbaar. Het
meenemen van transportkosten in de heffingsgrondslag is in directe strijd met Europese jurisprudentie,
zoals vastgesteld in de uitspraak van het Hof van Justitie (C-68/96). Daarnaast worden internationale
prijsverschillen genegeerd en ontbreken noodzakelijke correctiemogelijkheden voor legitieme
waardeverschillen.
Vraag7
Als de koerslijst de inkoopprijs gebruikt, dan mag het bpm-voordeel niet groter zijn dan 25% ten opzichte van de forfaitaire tabel. Als het voordeel groter is, dan is het gebruik van de inkoopfactuur niet toegestaan, omdat er dan mogelijk wat mis is met de auto of de inkoopprijs niet klopt. Wat vindt u van deze maatregel? Hoe beoordeelt u dit percentage? Is dit volgens u een juiste grens om misbruik te voorkomen?De voorgestelde 25%-grens voor het BPM-voordeel is willekeurig gekozen en mist elke objectieve
onderbouwing. Deze grens houdt geen rekening met reële marktomstandigheden en legitieme
oorzaken van waardevermindering. Het percentage creëert een kunstmatige beperking die geen recht
doet aan de economische realiteit van de automarkt.
Vraag8
Wat vindt u van de maatregel dat een taxatiewaarde niet lager mag zijn dan de inkoopprijs, tenzij de belastingplichtige dat met bewijs aannemelijk maakt? Draagt dit bij aan eerlijker gebruik van taxatierapporten? Is deze regeling uitvoerbaar en evenwichtig?De maatregel dat een taxatiewaarde niet lager mag zijn dan de inkoopprijs is in strijd met de
jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 23 oktober 2020). Deze uitspraak benadrukt dat
belastingplichtigen geen disproportionele bewijslast mag worden opgelegd.
De voorgestelde maatregel negeert legitieme oorzaken van waardevermindering en doet geen recht aan
de economische realiteit. Bovendien ondermijnt het de professionele autonomie van erkende taxateurs,
wier expertise en onafhankelijkheid juist essentieel zijn voor een betrouwbare waardebepaling. Een
erkende taxateur beschikt over de noodzakelijke vakkennis en ervaring om legitieme
waardevermindering te beoordelen en te onderbouwen, zonder dat aanvullende bewijslast nodig is.
Vraag9
Wat is uw mening over het voorstel dat de belastingplichtige nadrukkelijk verantwoordelijk wordt voor een taxatiewaarde die lager is dan de inkoopprijs. En dat de belastingplichtige de verklaring daartoe persoonlijk moet ondertekenen, waardoor de belastingplichtige bij misstanden makkelijker kan worden beboet. In hoeverre draagt deze verantwoordelijkheid bij aan eerlijker gebruik van taxatierapporten?Het voorstel om de belastingplichtige persoonlijk aansprakelijk te stellen voor lagere taxatiewaarden is
disproportioneel en creëert onnodige juridische risico's. Deze maatregel gaat voorbij aan de
complexiteit van waardebepaling en staat op gespannen voet met de algemene beginselen van
behoorlijk bestuur. Het zal leiden tot grote rechtsonzekerheid voor belanghebbenden.
Deze maatregel is bovendien juridisch onhoudbaar omdat het de verantwoordelijkheid voor de
taxatiewaarde verschuift van de erkende taxateur naar de belastingplichtige. Dit ondermijnt de essentie
van een professionele taxatie door een erkende deskundige. Een belastingplichtige beschikt immers
niet over de specifieke vakkennis en expertise om de juistheid van een taxatie te kunnen beoordelen of
garanderen. Het is juist de erkende taxateur die vanuit zijn professionele verantwoordelijkheid en
expertise deze waardebepaling uitvoert en hier ook voor moet instaan.
Vraag10
Heeft u suggesties voor alternatieve oplossingen, verbeteringen of verduidelijkingen?Als alternatieve oplossing stel ik voor om het systeem fundamenteel te herzien, waarbij de focus moet
liggen op een effectievere benutting van bestaande structuren en expertise. De positie van erkende
taxateurs en koerslijstproviders dient versterkt te worden door duidelijke kwaliteitscriteria voor
erkenning vast te stellen en hun onafhankelijke positie wettelijk te waarborgen. Hun professionele
taxaties zouden als volwaardig bewijsmiddel geaccepteerd moeten worden.
Essentieel hierbij is het creëren van een gestructureerd overlegplatform tussen marktpartijen en
overheid, waarbij welwillende partijen vooraf bij de beleidsvorming worden betrokken. Transparante
besluitvormingsprocessen en het delen van relevante marktdata en onderzoeksresultaten zijn hierbij
cruciaal. Dit voorkomt dat nieuwe wetgeving verworden tot symboolpolitiek.
De nadruk moet liggen op praktische uitvoerbaarheid, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande
wettelijke instrumenten in plaats van nieuwe regelgeving. Dit vermindert onnodige administratieve
lasten en waarborgt de rechtszekerheid voor alle betrokkenen. Een dergelijke aanpak zou resulteren in
een transparanter, eerlijker en beter uitvoerbaar systeem, waarbij de expertise van marktpartijen
optimaal wordt benut en een gelijk speelveld wordt gecreëerd.
Deze herziening dient te worden verankerd in de Wet BPM zelf, niet in de uitvoeringsregeling BPM.
Dit is juridisch noodzakelijk gezien het legaliteitsbeginsel (artikel 104 Grondwet), dat voorschrijft dat
belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Essentiële elementen van de
belastingheffing, waaronder de wijze van waardebepaling, behoren in de formele wet te worden
vastgelegd. Delegatie naar lagere regelgeving voor dergelijke kernbepalingen is in strijd met dit
constitutionele vereiste en tast de rechtsbescherming van belastingplichtigen aan.