Instructieregel permanente bewoning recreatiewoningen
Reactie
Naam
|
R Vielvoije
|
Plaats
|
Simonshaven
|
Datum
|
3 juni 2025
|
Vraag1
Hoe kijkt u(w organisatie) aan tegen dit voornemen en de bijbehorende voorwaarden?
Geachte Minister,
Dank voor uw instructieregel inzake permanente bewoning van recreatiewoningen.
In het plan wordt voorgesteld om de bewoning aan te tonen met een bewijsstuk gedateerd op of vóór 16 mei 2024, afkomstig van één van de volgende instanties:
De Belastingdienst;
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO);
Het UWV;
Een huisartsenpraktijk;
Een pensioenfonds;
Een zorgverzekeraar;
Een jaaropgave van de werkgever.
Categorieën 1, 2, 3, 5 en 6 zijn in feite aan elkaar gekoppeld via het BSN, dat volgt uit de gemeentelijke inschrijving. Daarmee lijken deze bronnen grotendeels overlappend, en dus mogelijk overbodig om afzonderlijk te vermelden.
Voor mij persoonlijk is de voorgestelde datum van 16 mei 2024 problematisch in de bewijslast. Begin 2024 ben ik gescheiden en heb ik mijn intrek genomen in een recreatiewoning waar gedoogd permanent verblijf gold. Zoals bij veel scheidingen, worden formele zaken zoals herinschrijving bij de gemeente en overstappen naar een andere huisarts niet meteen geregeld. In mijn geval gebeurde dit pas in september, terwijl ik daar feitelijk al vóór mei 2024 woonde. Volgens de voorgestelde regeling zou ik daardoor niet kunnen aantonen dat ik er vóór 16 mei permanent woonde, wat vreemd voelt. Strikte handhaving zou betekenen dat ik mijn woning moet verlaten, waardoor ik opnieuw woningzoekende word — wat het woningtekort verder zou vergroten.
Mijn advies zou zijn om de regeling te vereenvoudigen: hanteer als toetsmoment de datum van inwerkingtreding en kijk of iemand op dat moment op het betreffende adres stond ingeschreven. Dit maakt de uitvoering overzichtelijker. Mocht dat niet haalbaar zijn, overweeg dan een hardheidsclausule, waarmee gemeenten ruimte krijgen om op basis van alternatieve bewijslast alsnog een aanwijzing toe te kennen.