Wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Reactie

Naam VAGGD (I.T. Jonker)
Plaats Utrecht
Datum 12 mei 2014

Vraag1

Vindt u dat het gelijke speelveld in Nederland tussen overheidsondernemingen en private ondernemingen door middel van dit conceptwetsvoorstel in voldoende mate wordt bereikt?
Gezien de korte consultatieperiode kan op deze vraag geen afdoend antwoord worden gegeven.

Vraag2

Wat zou u er van vinden als niet de ondernemingen van een publiekrechtelijke rechtspersoon belastingplichtig zouden zijn, maar de publiekrechtelijke rechtspersoon zelf voor zover zij een onderneming drijft?
De belastingplicht van het geheel van een publiek rechtspersoon vermindert de extra administratieve aanzienlijk ten opzichte van de figuur in het wetsvoorstel.

Vraag3

Vindt u dat de reikwijdte en de vormgeving van de vrijstellingen voor overheidsondernemingen, bedoeld in de (nieuwe) artikelen 5a en 5b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met het oog op een gelijk speelveld, tot een acceptabel resultaat leidt, rekening houdend met een aanvaardbare toename van de administratieve lasten voor belastingplichtigen en met het oog op de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst?
Daar GGD’en nu geconfronteerd wordt met de regels van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV), in geval van exploitatie van een RAV met de NZa-regels en nu, bijvoorbeeld met de regels ter zake van Waardering en afschrijving van vaste activa van de Belastingdienst, ook indien er gebruik kan worden gemaakt van de regels voor vrijstelling, is het antwoord van de VAGGD op deze vraag negatief.

Vraag4

Vindt u het een goed idee om, vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid en beperking van administratieve lasten, kleine winsten van overheidsondernemingen buiten de heffing te laten, zonder dat daarmee het streven naar een zo gelijk mogelijk speelveld uit het oog wordt verloren?
Daar ieder jaar opnieuw moet worden bepaald of en in hoeverre dit het geval is, heeft dit geen invloed op de omvang van de extra administratieve lasten, welke uit deze Wet voortvloeien.

Vraag5

Indien u vraag 4 met 'ja' beantwoordt, welke van de volgende systemen heeft dan uw voorkeur?
i) Het in het conceptwetsvoorstel vervatte systeem als gevolg waarvan de belastbare winst van de onderneming van een publiekrechtelijke rechtspersoon onderscheidenlijk een privaatrechtelijke overheidsonderneming, mits niet hoger dan € 15.000 per jaar, wordt vrijgesteld als de omvang van de te belasten activiteiten maximaal 10% van het totaal van de activiteiten bedraagt, of
ii) Een alternatieve benadering waarin voor ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen aansluiting wordt gezocht bij de thans geldende systematiek voor stichtingen en verenigingen waardoor de belastbare winst wordt vrijgesteld als de jaarwinst niet meer bedraagt dan € 15.000.
N.v.t..

Vraag6

De regeling dat directe overheidsondernemingen 4% van hun totale vermogen als kosten in aftrek mogen brengen, dient te worden gemoderniseerd. Vindt u dat deze regeling moet worden vervangen door een benadering die ook bij vaste inrichtingen wordt gehanteerd (toerekening van vermogen en financiering op basis van een functionele analyse conform de zogenoemde ‘authorized OECD approach’) of is een praktische benadering meer op zijn plaats waarbij een forfaitaire verhouding tussen vreemd en eigen vermogen wordt aangenomen?
Een praktische benadering heeft het voordeel van eenvoud. Door de verschillende regels (BBV en in geval van exploitatie van een RAV ook NZa-regels) die van toepassing zijn op GGD’en zullen er uitspraken moeten worden gedaan wat onder vreemd en wat onder eigen vermogen moet worden verstaan. Als voorbeeld moge dienen dat de Reserve Aanvaardbare kosten (RAK) van het onderdeel RAV op grond van de NZa-regels als eigen vermogen wordt gekwalificeerd, terwijl op grond van het BBV de RAK als vreemd vermogen wordt beschouwd.

Vraag7

Wat vindt u voor het overige van dit conceptwetsvoorstel?
Zie hiervoor het gestelde onder ‘Consequenties voor GGD’en en voorstellen ter mitigering hiervan’ en onder ‘Enkele aanvullende opmerkingen ter zake van de Memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelasting overheidsondernemingen’.

Bijlage